260 DONDERDAG 19 DECEMBER 1912. er nog niet van overtuigd, dat de winkelbedienden hier spe ciaal een langen arbeidsdag hebben. Wat Mr. Fokker heeft aangevoerd zou alleen gelden voor 1907 en wat de heer Fokker verder zei was ook niet zoo, dat de heer Carpentier Alting kon gelooven, dat die cijfers vaststonden. Welnu, ik kan hier in denzelfden geest als Mr. Fokker spreken, nadat ik mij met verschillende winkelbedienden onderhouden en verschillende hunner vergaderingen bijgewoond heb. Wil men in een zaak als deze het gevoelen vernemen van de burgers, die er belang bij hebben, dan doet men het best met niet af te wachten, hetgeen er hier van gezegd wordt, maar dan ga men zelf eens een kijkje nemen op vergaderingen en dan onderzoeke men eens wat de verslagen daaromtrent vermelden. Ik kan u verzekeren, dat ook de meesten hier al om zeven uur beginnen en pas om tien uur uitscheiden. En dan moet nog een en ander in den winkel opgeredderd worden, zoodat het van zelf half elf wordt, voordat men heelemaal klaar is. In de middaguren heeft men meestal anderhalf uur vrij en eenmaal in de week krijgen de bedienden 's avonds om zes of zeven uur gedaan. Wanneer de heer Carpentier Alting met deze gegevens de werkuren van bedienend personeel nagaat, zal hij toch zeker moeten toegeven of kan een professor er misschien niet over oordeelen, omdat hij een heel korten arbeidsdag heeft, wat de colleges aangaat dat de arbeidsduur voor onze winkelbedienden veel te lang is. Daarom dunkt mij vooral, dat het wel goed geweest was, wanneer men ook het personeel bad gehoord. Men had dan voor hen de vragen eenigszins anders moeten inrichten, maar men had den vorm wel kunnen vinden. De winkeliers hadden lijsten kunnen krijgen voor hun bedienden, waarin gevraagd wordt, hoe lang ze werken, hoeveel rusturen zij hebben enz. Dan had men een overzicht gekregen van het personeel, dat er toch ook indirect belang bij heeft. En men had enkele vooraanstaanden onder de winkelbedienden kunnen hooren. In dit verband wil ik nog even iets zeggen over de betee- kenis van het particulier initiatief, dat blijkbaar niet vol doende is geweest. De schrijver van de Brieven van een Leidenaar had indertijd gehoopt, toen de beweging van de kappers hier op touw werd gezet, dat het goed zou gaan; dan was het veel beter geweest, ook ik erken dat graag. Dan hadden wij wel die mooie speech van den heer van der Lip niet gehad en ook die van den heer Fokker moeten missen, maar dan hadden wij ook geen verordening behoeven te maken en dat ware beter geweest. De ervaring leert echter, dat het niet kan. Men moet er de kappers maar over hooren. De heer van der Lip heeft wel als voorbeeld aangehaald, dat de Burgemeester niet naar de Lammermarkt zal gaan, om zich te laten scheren, maar dat voorbeeld is slecht gekozen, want de hoogste autoriteit uit de gemeente zal niet naar een klein winkeltje gaan. Maar als ik mij niet kan laten scheren in een winkel in de Doezastraat, omdat te 9 uur deze gesloten is en ik ga naar een andere zaak daar dicht bij, dan dwing ik den eersten kapper om ook open te blijven. Als in een zekere branche twee of drie winkeliers na 9 uur open zijn, dan zijn ze allemaal gedwongen open te blijven. Het is niet om die kleinigheid, die ze dan nog verkoopen, maar als iemand voor het eerst na 9 uur in een winkel komt en hij wordt goed bediend, dan zal hij allicht een volgenden keer ook voor 9 uur daar gaan koopen. De vrees bestaat althans. De heer Zwiers zou nog wel willen weten, of' het aantal voorstanders grooter is, dan het aantal tegenstanders van de 9 uren win kelsluiting en dan zeg ik, dat de ruim 80 winkeliers, die wel om 9 uur sluiten, maar er zich tegen verklaren, omdat zij niet gedwongen willen worden, niet de ware broeders zijn. Als zij toch om 9 uur sluiten, wat hindert het hun dan, of er dwingende bepalingen zijn, waardoor zij niet eens worden gedwongen. In mijn oog moeten deze personen tot de voor standers gerekend worden. De heer Mulder heeft gezegd, dat de partijen er zelf wel voor moeten zorgen, zooals 'tin zijn vak ook gaat, maar dat mag mogelijk zijn voor een bepaald bedrijf, niet voor een complex van bedrijven als het winkel bedrijf is. Dan komt men er nooit toe, met onderling goed vinden een goeden maatregel tot stand te brengen. Wat nu Mr. van der Lip aangaat, hij heeft een van mijn argumenten door hem heel scherpzinnig genoemd, het was ironisch bedoeld zeker? verkeerd opgevat. Hij heeft het voorgesteld, als had ik gezegd, dat. de sigarenwinkeliers van de 9-uur-sluiting voordeel zouden hebben, omdat er meer gerookt werd. Ik heb gezegd: men kan even goed bewijzen, dat zij meer. dan dat zij minder zullen verkoopen. Vandaar mijn redeneering waarmede ik eenvoudig wilde te kennen geven, dat dergelijke berekeningen altijd falenop den langen duur zal men niet meer en niet minder verkoopen; daar ben' ik vast van overtuigd. Iedereen schikt zich ernaar. Iedereen heeft een vaste som voor sigaren en voor andere levenshoeften beschikbaar. En die geeft hij uit, of de winkels om negen of om tier, uur gesloten worden. Vandaar ook, dat overal waai' men de winkelsluiting heeft ingevoerd, zooals ook laatstelijk in Amsterdam, de aanvankelijke agitatie langzamerhand ge luwd is, omdat men voelde dat men er werkelijk geen schade van had. Wat aangaat mijn critiek op den opzet van het onderzoek en mijn voorliefde eener raadscommissie, ik wil niet zeggen, dat Burgemeester en Wethouders de zaak opzettelijk eenzijdig behandeld hebben. Daarvoor acht ik ze te hoog; maar voor- en tegenstanders tezamen hadden de cijfers stellig anders gegroepeerd. Wanneer er een raadscommissie was ingesteld, die groepen van personen had gehoord, dan had men de opinie kunnen vernemen van categorieën van winkeliers, wier opinie men thans niet kent. Twijfelachtige antwoorden waren helder geworden. De kappers bijv. sluiten voor 't meerendeel, waren op een vergadering haast eenparig voor, en toch hebben er ver- scheidenen zich tegen verplichte winkelsluiting verklaard. Op een vergadering heb ik het vernomen, dat men niet wist, hoe die tegenstanders er gekomen waren. Er zijn hier tachtig sigarenhandelaren. Op een vergadering, waar er maar achttien waren, is met tien tegen acht stem men besloten, den Raad te berichten, dat men tegen verplichte winkelsluiting was. Het was voor zulke gevallen heel wen- schelijk geweest, dat men had kunnen vernemen, welke bezwaren men had en hoe de voorwaardelijke voorstanders erover dachten. Dan had men toch een zuiverder beeld gekregen. Wat nu betreft mijn hyperdemocratische denkbeelden omtrent die snoepwinkeltjes, het verheugt mij te vernemen, dat de heer van der Lip als voorstander van algemeen kiesrecht kan worden aangemerkt; misschien zijn Burgemeester en Wet houders dit wel allemaal. De heer van der Lip. Allemaal! De heer Sijtsma. De heer van der Lip zegt van ja, maar dat zou nog wel eens anders kunnen uitkomen. De heer Bosch heeft nu gezegd: het zou goed zijn geweest, wanneer men de winkeliers had kunnen groepeeren, want de belangen zijn werkelijk van hllen niet dezelfde. Precies wat ik de vorige maal bedoelde. Ik houd vol, dat een snoepwinkeltje in een achterbuurt lang zooveel gewicht niet in de schaal legt als een winkelier, die een groot personeel heeft, al staan wellicht beiden als mensch even hoog. Dat iemand in een achterbuurt van 9 tot 10 zooveel zou verkoopen, dat de verplichte winkelsluiting hem nadeel zal berokkenen, geloot ik niet. Meestal wordt in die win keltjes de handel uitgeoefend als een bijzaakje, dat waargenomen wordt door de vrouw des huizes, terwijl de man op zijn werk is. Wanneer de ervaring in het buitenland en ook al in Amsterdam bewezen heeft, dat de bezwaren, die de heer van der Lip zoo breed heeft uitgemeten, ongegrond zijn, althans van luttel beteekenis, mag men dan een dergelijken maatregel in het belang van den winkelstand en van de winkelbedienden niet nemen Moet men eerst angstvallig vragenis er een meerderheid voor, of is er een groote meerderheid voor? Op die manier zou men nooit tot een wettelijke regeling kun nen komen. Wanneer indertijd bij de Ongevallenwet en bij de Leer plichtwet de Rijks wetgever eerst had moeten onderzoeken, of 2/3 of 3/4 er voor was, dan zouden die wetten nooit tot stand zijn gekomen. Er zijn enkele personen door den heer van der Lip genoemd, die er tegen zijn en dan combineert hij Prof. Fabius, Mr. Levy en een vrijen Socialist. Inderdaad de uiter sten raken elkaar, maar zoo een vrije socialist is tegen alle wetten; die wil heelemaal geen Overheid en dan spreekt het van zelf, dat bij ook tegen winkelsluiting is. Maar daarmee kan nu Mr. van der Lip toch niet accoord gaan. Nu is het wel eigenaardig, dat de heer Fabius op dezelfde bijeenkomst, waarvan de Wethouder spreekt, erkend heeft, dat de winkelsluiting is in het belang van de winkeliers. En ook in het belang van het publiek. Hoe beter onderlegd de winkelier is, hoe beter waar hij kan verkoopen, wat het publiek meestal niet in staat is te beoordeelen. Ten slotte is dus het belang van den win kelier ook een algemeen belang. Ik zou nog op meer punten kunnen ingaan, maar vele zaken zijn ook tegelijk met mij tot den heer Aalberse gezegd en ik vertrouw, dat de heer Aalberse op menig punt den heer. van der Lip zal willen bestrijden. Ik zal het dus hierbij laten, maar wil wel zeggen, dat ik door de welsprekende en goed gedocumenteerde rede van den heer van der Lip nog niet overtuigd ben. Zeker, ook ik voel meer voor het persoonlijk initiatief. Als hij mij durft garandeeren dat er over twee of zelfs over vijf jaar een algemeene winkelsluiting in Leiden zal zijn zonder verordening, dan zou ik tegen deze verordening stemmen, maar ik geloof niet, dat de heer van der Lip in ernst meent, ze ooit tot stand zal komen, door het per soonlijk initiatief. Integendeel geloof ik, dat wij als overal zullen zien, dat een groot deel van degenen, die nu gesloten hebben, weer zullen open blijven tot na negen uur. De heer Pera. M. d. V. Ik zou een enkele opmerking willen maken naar aanleiding van hetgeen de heer Carpentier Alting gezegd heeft over die 15 en 13| uur. Wanneer hij bij een werktijd van 15 uur lf uur schaftijd in mindering brengt,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 12