238 DONDERDAG 12 DECEMBER 1912. lijkheden kunnen voordoen; en dat wil ik juist voorkomen. En dat wel, door te bepalen, dat de pachter die andere stoffen moet ontvangen daar ter plaatse waar ze hem geleverd worden. De heer Fischer. M. d. V. Ik kan den heer Fokker wel zeggen, dat het in den eersten tijd niet te verwachten is, dat er een nieuwe wijze van opvoeren toegepast zal worden. De mogelijkheid blijft natuurlijk bestaan, maar alleen als er een kapitalist komt, die de gemeente in staat stelt, een nieuw rioleeringsstelsel te maken. De Voorzitter. Ik kan de beteekenis van hetgeen de heer Fokker wil, niet overzien. Burgemeester en Wethouders krijgen zijne opmerking hier in eens voor zich en kunnen deze werkelijk zoo niet beoordeelen. Ik had gaarne gehad, dat de heer Fokker zijn scherpzinnige opmerkingen van te voren te onzer kennis gebracht had. Nu weten wij niet welke gevolgen zijne op merking wellicht heeft. Het zou best kunnen zijn, dat dit voor stel een heel verkeerde bepaling bleek te zijn; misschien is het ook wel een goede ik kan het zoo werkelijk niet beoordeelen maar ik vind het altijd een gewaagde onderneming, om een bepaling, die in de practijk nooit tot moeilijkheden aanleiding heeft gegeven, op eens rauwelijks te veranderen. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 12 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 13, luidende: »De werklieden van den pachter staan, voor zoover zij zich in de uitoefening van hun bedrijf binnen de gemeente be vinden, onder de bevelen van de personen, die door de ver pachters met het toezicht op de naleving van het contract worden belast. Niettemin is ook de pachter verplicht behoor lijk toezicht uit te oefenen op de verrichtingen zijner werk lieden en is hij verantwoordelijk voor hunne handelingen bij het doen der in deze voorwaarden genoemde werkzaamheden. De pachter is verplicht aan de werklieden, die in vasten dienst bij hem zijn, geen lager loon te betalen dan f 9.per week, zoolang zij de uit deze voorwaarden voortvloeiende werkzaam heden ten behoeve van en binnen de gemeente verrichten. Indien zij gedurende korteren tijd dan eene week voor de gemeente werkzaam zijn, zal hun een loon van ten minste 17 cent per uur door den pachter moeten worden betaald. De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling de motie van de heeren Sijtsma, Fokker en Botermans, luidende: De Raad Gezien het concept-pachtcontract met P. van Ulden door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, van oordeel dat hierbij niet genoegzaam is gelet op de belangen der werklieden, die in het bedrijf zullen werkzaam zijn, overwegende, dat door opneming van bepalingen iri dat contract als voorkomende in de Verordening van 28 Maart 1901, gemeenteblad No. 6, houdende bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur in bestekken van gemeentewerken op de doelmatigste -wijze in deze leemte wordt voorzien, noodigt Burgemeester en Wethouders uit het concept- pachtcontract te herzien en met bepalingen van deze strek king aangevuld aan den gemeenteraad opnieuw aan te bieden en gaat over tot de orde van den dag. Bovendien zullen de heeren uit Ingekomen Stuk No. 291 gezien hebben, dat Burgemeester en Wethouders nader voor stellen het tweede lid van artikel 13 als volgt te lezen »De pachter is verplicht ten opzichte van de werklieden, die in vasten dienst bij hem zijn, zoolang zij de uit deze voor waarden voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van en binnen de gemeente verrichten, zich te onderwerpen aan de bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur, vastgesteld bij raadsbesluit van 28 Maart 1901, gewijzigd bij de raadsbesluiten van 14 Mei 1903, 5 Mei 1904, 10 October 1907 en 21 Maart 1912." Verlangt iemand hierover het woord De heer Sijtsma. M. d. V. Namens de medevoorstellers van de motie wil ik beginnen, met Burgemeester en Wet houders te danken, dat zij aan de uitnoodiging in de motie neergelegd, gevolg hebben gegeven. Wij zijn echter nog niet voldaan. Burgemeester en Wethouders hebben er van ge maakt, dat het werklieden moeten zijri, in vasten dienst, en nu vrees ik, dat hij zooveel mogelijk losse werklieden zal aanstellen. Wij kunnen niet weten, of die vast in dienst zijn en dan zou het heele voorstel weinig beteekenen. In de tweede plaats wordt gesproken van »ten behoeve van en binnen de gemeente te verrichten enz." Dat is ook moei lijk uit te maken. Als ze eenige uren buiten de gemeente werken, zouden zij er buiten vallen, maar in de tweede plaats is het ook voor de werklieden lastig. Ik zou dus willen voor stellen. die twee bepalingen te laten vallen. Dan hebben wij meer houvast. Anders zouden de werklieden het kind vande rekening worden en daarom hebben wij ons voorstel tochniet gedaan. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik ondersteun het voorstel van den heer Sijtsma en ik ben het ook eens wat betreft zijn opmerking omtrent »binnen de gemeente". Het beltter rein valt ook buiten de gemeente en dan zouden de werk lieden, die daar wei ken, er niet onder vallen. Dat is toch de bedoeling niet. Ook de opmerking betreffende dat vaste" onderschrijf ik geheel. Als de pachter er in voorziet door losse werklieden, dan heeft dit artikel er geen vat op en dus zouden wij een omschrijving moeten hebben, wat vaste werklieden zijn. De heer Briët. M. d. V. Ik zou een opmerking willen maken, en u kunt mij terecht verwijten, dat ik niet eerder met die opmerking ben gekomen, maar dan is mijn excuus, dat ik dacht, dat Burgemeester en Wethouders uit zich zeiven daaraan wel gedacht zouden hebben. Het betreft de vraag, of het niet wenschelijk zou zijn, den pachter te verbieden af te wijken van het bepaalde bij artikel 1638 c. en d. van het Burgerlijk Wetboek. Een jaar geleden is hier uitvoerig over die zaak gesproken en daarom heeft het mij verwonderd, dat Burgemeester en Wethouders die bepaling niet hebben opge nomen. Ik acht het wenschelijk, die bepaling nog op te nemen. De heer Korevaar. M. d. V. Een dergelijke bepaling is reeds door de gemeente opgenomen in bestekken van wer ken, die voor rekening van de gemeente worden uitgevoerd. Daarbij is van de veronderstelling uitgegaan, dat op die wer ken een goede controle mogelijk is, terwijl een van de voor naamste bepalingen is, dat bij stilliggen van het werk ten gevolge van regen of ander ongunstig weer, de werkman toch zijn vergoeding krijgt. Het sein, wanneer het weik zal stilliggen, zal dan worden gegeven door een opzichter van wege de gemeente. Dus waar de gemeente het tot nog toe gedaan heeft, daar is controle mogelijk. Maar nu zie ik toch niet in, waar alle baggerwerken over de gemeente verspreid zijn, hoe iemand kan aanwijzen, wanneer die menschen stil moeten liggen en hoe iemand weer het sein tot beginnen kan geven. Wat heb ben wij aan bepalingen, die wij toch niet kunnen uitvoeren? Dat zijn paradebepalingen. Het komt mij voor, dat de nale ving van deze bepaling moeilijk te waarborgen zal zijn. De heer Briët. M. d. V, Ik begrijp eigenlijk niet, wat de heer Korevaar zooeven gezegd heeft. Het geldt een bepaling, die door de wet wordt voorgeschreven ten voordeele van de werklieden, maar waarvan patroons door schriftelijke over eenkomst kunnen afwijken. Indien wij nu tot dezen patroon zeggen»dat mag je niet doen," dan blijft de bepaling, zooals de wet die ten gunste van de werklieden geeft, gelden. En dan hebben de werklieden zelf controle op de naleving van die bepaling en zij kunnen zich desnoods tot den rechter wenden, indien de patroon er zich niet aan houdt. Ik begrijp werkelijk niet, welk bezwaar daartegen bestaat. De heer Fischer. M. d. V. Ik zou willen opmerken, dat wij in de voorwaarden toch geen bepaling mogen opnemen, die wij absoluut niet controleeren kunnen. En dat zouden wij toch werkelijk doen, indien wij in den uitgebreiden zin als de heeren Sijtsma en Vergouwen dat wenschen, bepalingen opnamen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidstijd. Wat is het werk van den pachter? In de eerste plaats het ophalen van de bagger, hetgeen per sé binnen de gemeente geschiedt. En de werklieden van den pachter mogen binnen de gemeente in den gewonen werktijd niets anders doen dan baggeren. Maar in de tweede plaats moet de pachter die bagger zien kwijt te raken. Ik stel mij zoo voor, dat mis schien iederen dag een schuit gaat b.v. naar Wassenaar en een andere schuit weer ergens anders heen. Dat zal per sé buiten de gemeente gebeuren; welnu, wij missen dan ook absoluut de macht, daarover controle uit te oefenen. En wij doen beter, een bepaling, op de naleving waarvan wij geen toezicht kun nen oefenen, niet op te nemen. Zeer terecht wordt in de voorgestelde wijziging gesproken van werkzaamheden, «voor- zoover die binnen de gemeente vallen". Wat betreft de kwestie van losse en vaste werklieden, in de laatste alinea van artikel 13 wordt een termijn van een week genoemd. Het is altijd onze bedoeling geweest om men schen, die langer dan een week in dienst zijn, te beschouwen als vaste werklieden. De Voorzitter. Bij mij is ingekomen het volgend amen dement van den heer Briët Ondergeteekende stelt voor aan art. 13 toe te voegen als 4e lid »Het is den pachter verboden bij schriftelijk aangegane overeenkomst af te wijken ten aanzien van de bij hem in vasten dienst zijnde werklieden van de bepalingen van de artikelen 1638 c. en d. van het Burgerlijk Wetboek". Wordt dit amendement voldoende ondersteund? Zoo ja, dat kan het een punt van beraadslaging uitmaken. De heer Fokker. M. d. V. Zou ik misschien een misver stand mogen ophelderen, dat vermoedelijk bij den heer Kore vaar bestaat, doordat hem niet precies voor den geest staat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 6