236
DONDERDAG 12
DECEMBER 1912.
den pachter kunnen onderhandelen en wij zouden dan het
resultaat van die onderhandelingen wellicht reeds nu hebben
kunnen mededeelen, hetgeen de behandeling natuurlijk zeer
zou vereenvoudigd hebben. Maar wanneer Burgemeester en
"Wethouders van te voren absoluut geen aanwijzing krijgen
en dus wel moeten denken: «Niemand heeft een aanmerking
gemaakt", ergo: sde heeren vinden het goed", dan wordt de
behandeling van dergelijke zaken, als wij thans mede bezig
zijn, zonder eenige noodzaKelijkheid vertraagd en bemoeilijkt.
Wanneer een contract, zooals dit, na lange onderhandelingen
over en weer is ontworpen, en men daarbij op de instem
ming van den Raad, waar deze zich gedurende een tijd van
drie weken niet anders uitliet, mag rekenen, dan zou men
toch zeker met recht hebben mogen veronderstellen, dat de
Raad zich thans tot de formeele vaststelling van het contract
zou hebben bepaald.
De heer A. Mulder. M. d. V. Ik ga geheel mee met de
redeneering van den heer Korevaar. Maar dat doet mij toch
ook bedenken, dat het schoonmaken van het overwulfde ge
deelte van het Kort Rapenburg wel zelden noodig zal zijn.
Misschien in de vijf jaar, waarvoor het contract wordt vast
gesteld, een, hoogstens twee maal. Ik acht het werkelijk geen
bezwaar, die bepaling onder de pachtvoorwaarden op te nemen.
Ik kan mij niet voorstellen, dat de heer van Lilden daartegen
zoo overwegend bezwaar zou opperen, dat hij daarom de
overeenkomst niet zou aangaan. Nu kan men wel zeggen:
«als het dan zoo weinig voorkomt, is het een kleine moeite
voor de gemeente." Maar van Ulden is er op ingericht, zoo
dat, wanneer de gemeente het zelf doel, de kosten grooter
worden. Ik zie er dus geen bezwaar in, het overwulfde Kort
Rapenburg in dit artikel te noemen.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik geloof niet dat uw
redeneering heelemaal opgaat. Wanneer wij dit contract in
den Raad behandelen, komt het ten slotte'hierop neer, dat
wij deze of gene redactiewijziging mogen aangevenmaar
zoodra wij komen met eenigszins belangrijker veranderingen,
moeten Burgemeester en Wethouders daarover met van Ulden
opnieuw onderhandelen. Ik noem als voorbeeld artikel 20,
waarin staat: «De verpachting geschiedt voor de som van
650 per maand." Stel dat wij straks komen met een amen
dement om dat bedrag met 190 te vermindereh, dan zou
den Burgemeester en Wethouders terecht zeggen dat amen
dement is onaannemelijk, want wij hebben met van Ulden al
afgesproken, dat hij zooveel per jaar zal ontvangen. Stelde ik
een dergelijk amendement voor, dan zou de vergadering het
moeten verwerpen of Burgemeester en Wethouders zouden
opnieuw met den pachter in onderhandeling moeten treden.
Ik geloof dus, dat wat de heer Sijtsma gezegd heeft, wel juist
is. Wij kunnen hier alleen enkele redactiewijzigingen voor
stellen, en daarmee afgeloopen.
De Voorzitter. Dat is precies, wat ik gezegd heb. Of een
voorgestelde verandering ingrijpend is of niet, kan ik niet
beoordeelen en u ook niet, omdat wij van het baggerbedrijf
niet voldoende op de hoogte zijn. Zoo weet ik bijv. niet wat
de kosten zijn van het schoonmaken van het Kort-Rapenburg,
en daarom lijkt het mij een verkeerde methode van behandelen
van een contract, wanneer men incidenteel en zonder de opinie
van de wederpartij daaromtrent te kennen, wellicht ingrijpende
veranderingen gaat decreteeren. Daarmede had men dunkt
mij beter gedaan vooraf te komen, opdat wij dan thans, het
oordeel van de wederpartij kennend, konden weten, inhoeverre
de verandering wenschelijk bleef of niet. Evengoed als de
motie van den heer Sijtsma c.s. vooraf is ingediend en be
sproken, had dat met andere gewenschte veranderingen van
het contract ook gebeurd kunnen zijn. Nu kunnen Burge
meester en Wethouders niet zeggen, of zij zulk een inciden-
teele wijziging kunnen aanraden of niet.
De heer Bosch. M. d. V. Toen ik dit artikel las, dacht ik,
dat de overwulving van het Kort-Rapenburg vergeten was en
ik meende, door dat even op te merken, dat dat zoo hersteld
kon worden. Ik heb dat niet als een ingrijpende zaak aangezien.
Nu de heer Korevaar zegt, dat het wel ingrijpend is, geloof
ik, dat het beste is, dat wij uitspreken, dat het er niet onder
begrepen is. Zooals het hier staat zou men allicht denken,
dat het er wel onder begrepen is. Als het er bij behoort, dan
moet het ook worden genoemd en anders niet.
De Voorzitter. Er is bij mij ingekomen een amendement
van den heer Fokker, luidende:
«Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen, om in te
voegen achter artikel 6 na de woorden «onder de Langebrug"
de woorden: «alsmede het uitbaggeren en schoonmaken van
het overwulfde deel van het Kort Rapenburg."
De heer Fokker. Ik zou er nog aan toe willen voegen
«eenmaal in de vijf jaren".
De Voorzitter. Kunt u dat wel beoordeelen, of dat vol
doende is?
De heer Fokker. Dat heeft de heer Korevaar gezegd en dat
neem ik natuurlijk aan.
De Voorzitter. Mag ik vragen of dit voorstel wordt onder
steund Zoo ja, dan maakt het een punt van beraadslaging uit.
De heer Zwiers. M. d. V. Wordt dan niet het verband ver
broken met de bepalingen, die nu in het artikel staan? We
zouden eerst krijgen het voorgestelde art. 6 tot het woord
Langebrug, daarna het amendement, en onmiddellijk daarop:
«hetgeen ten minste eenmaal 'sjaars enz." Dat wordt toch
absoluut onverstaanbaar.
De Voorzitter. Ik zou daarom ook willen aanraden, de
woorden: «eenmaal in de vijf jaren" weer te schrappen.
De heer Fokker. M. d. V. Laten wij het dan achteraan
zetten, achter «geschieden".
De Voorzitter. Het voorstel van den heer Fokker is dus
thans, om achter het woord «geschieden" te lezen: «alsmede
het uitbaggeren en schoonmaken van het overwulfde deel van
het Kort Rapenburg, eenmaal in de vijf jaren." Ik geloof, dat
het zoo inderdaad taalkundig juist is.
De heer Aalberse. M. d. V. Nu er duidelijk staat«een
maal in de vijf jaren" vervalt eigenlijk de opmerking, die ik
had willen maken. De heer Korevaar heeft alleen gezegd:
«Ik weet niet, hoe dikwijls het schoon gemaakt zal moeten
worden, misschien is één keer in de vijf jaren wel genoeg."
Ik vind het wonderlijk, dat, waar volstrekt niet vaststaat,
hoeveel malen het zal moeten gebeuren, wij het schoonmaken
voor eenen keer in het contract zullen gaan begrijpen, waar
door natuurlijk, omdat dit werk in de concept-overeenkomst
niet begrepen is, opnieuw over den prijs, waarvoor het bag-
gerwerk wordt aangenomen, onderhandeld zal moeten wor
den. Nu moeten wij zooveel mogelijk nieuwe onderhandelin
gen voorkomen, omdat nieuwe onderhandeling in den regel
nieuwe eischen meebrengen.
Wordt het aantal malen uit het amendement geschrapt,
dan ben ik er nog meer tegen. Want dan wordt het heel
duur. Wanneer het absoluut niet vaststaat en het is, dunkt
mij, ook niet te zeggenhet is iets heel nieuws hoeveel
keeren er moet worden schoon gemaakt, en er onbepaald
wordt gezegd, dat de pachter ook tot het schoonmaken daar
van verplicht is, dan zal de aannemer natuurlijk moeten
rekenen op een vrij groot aantal keeren. Wanneer dan blijkt,
dat een paar malen genoeg is, dan zijn wij veel te duur uit.
Ik geloof, dat inderdaad het voorstel van Burgemeester en
Wethouders voor de gemeente veel voordeeliger is. Hoe ook
geformuleerd, ik zal tegen het amendement stemmen.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik wil alleen mijn instemming
betuigen met hetgeen de heer Aalberse gezegd heeft. Ik was
ook van plan, om die redenen liegen het amendement te
stemmen. Wanneer blijkt, dat schoonmaken daar in geen tien
jaren noodig is wat zeer goed mogelijk is dan geven
wij de verhooging, die de opname van de voorgestelde bepa
ling ten gevolge zal hebben, cadeau. Met dit amendement
aan te nemen zouden wij een gat in de lucht slaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd amendement van den heer Fokker, in stem
ming gebracht, wordt verworpen met 21 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Driessen, P. J. Mulder, Briët,
Corts, Reimeringer, Kruimel, Korevaar, Korff, Aalberse, van
Hamel, Pera, van der Eist, van der Lip, Fischer, Vergouwen,
Timp, Bosch, A. Mulder, Heeres, de Boer en van Tol.
Voor stemmen de heeren: Zwiers, Carpentier Alting, van
der Pot, Sijtsma, van Gruting, Hoogenboom, Roem, Fokker
en Botermans.
Artikel 6 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Beraadslaging over artikel 7, luidende:
De pachter moet zorgen voor een genoegzamen voorraad
zuiver stroo of zaagsel ter keuze der verpachters, te leveren
in de van wege de verpachters te stellen markthokken of op
andere standplaatsen voor het vee, een en ander volgens
aanwijzing van den Algemeenen Marktmeester. Dit stroo of
zaagsel mag door den pachter aan gegadigden worden ver
kocht. Hij zal echter moeten gedoogen, dat door de gebruikers
der markt zei ven stroo of zaagsel ter markt wordt gebracht.
De pachter zal daags vóór de te houden veemarkten op
door den Algemeenen Mar ktmeester te stellen tijd en plaats
een persoon op de marktterreinen beschikbaar moeten stellen
om de indeeling van de bestelde plaatsen te helpen regelen
en te beschrijven en om de orders in ontvangst te nemen
voor de levering van het benoodigde stroo of zaagsel.
Het is verboden het gebezigde stroo na afloop der markt
opnieuw op te bossen of op de markt te gebruiken.