4 DONDERDAG 11 JANUARI 1912. men bij elkander gevoegd en toen gezegdop die wijze kunnen wij niet gunstig op het verzoek beschikken. Er is in het adres, en daarop vestig ik in het bijzonder de aandacht, gevraagd om een lokaal beschikbaar te stellen, een veearts aan te wijzen en een billijke vergoeding te heffen voor de inenting. Nu hebben, geloof ik, adressanten niet verstandig gedaan om in hun memorie van toelichting als vergoeding voor de kunstbewerking een bedrag te noemen van 20 cents per varken, want dat bedrag hebben Burgemeester en Wethou ders dadelijk aangegrepen als een bewijs, dat adressanten een bedrag van 20 cent per varken willen heffen, terwijl het slechts als voorbeeld werd genomen in de toelichting. Er wordt alleen in het adres gevraagd om een billijke vergoeding te heffen. Wanneer dus op het verzoek gunstig wordt beschikt, dan zal de Raad ten slotte moeten beslissen, hoe de vergoeding zal worden geregeld. Doch nu als voor beeld die 20 cent wordt genomen, te zeggen»En ten slotte komt bet ons voor, dat de gemeente er niet op zou mogen ingaan de gewenschte maatregelen te nemen tegen een ver goeding van de zijde der boeren van 20 cent per varken," dat gaat niet op. Dat wordt niet gevraagd. Het kan zijn, dat dit bezwaar is geopperd van de zijde der veeartsen, omdat het inenten bij de boeren een lucratieve werkzaam heid is; maar wij hebben hier het belang van de boeren te behartigen, omdat het belang van de boeren is het belang van de markt en de gemeente weder door de markt moet bloeien. En terwijl in het adres wordt gevraagd het beschikbaar stellen van een lokaal op of in de nabijheid van de markt, en het heffen van een billijke vergoeding, wordt door Burge meester en Wethouders gezegd, dat de dieren, die ingeënt zijn, wellicht andere varkens weer zullen aansteken. Doch nu heeft men juist weder niet uit de memorie van toelichting over genomen, dat het de bedoeling is, dat staat in den aanhef van het adres, om de varkens in te enten, die men op de markt heeft gekocht, welke varkens dan onmiddellijk naar de woning van den kooper worden vervoerd. Het varken wordt gekocht, ingeënt en vervoerd, dan zal het toch geen enkel varken meer aansteken, want het komt met de andere varkens niet meer in aanraking. Die wijze van inenting is voor de boeren veel gemakkelijker en het is wellicht ook in het belang van den veestapel, wanneer de boeren onmiddellijk op de markt het gekochte varken kunnen doen inenten. Nu is het waar, dat de dieren na de kunstbewerking eenigen tijd rust moeten hebben, doch wanneer zij op een wagen worden geladen en naar de boerderij vervoerd, zullen zij daar onmiddellijk wel de noodige rust krijgen. Het bezwaar van Burgemeester en Wethouders, dat de beesten elkander op de markt na de inenting zullen kunnen aansteken en besmetten, wordt door mij dus niet gedeeld. En wat bet aanwijzen van een veearts betreft, te dien aanzien zeggen Burgemeester en Wethouders, dat de gemeente door het nemen van den maatregel om de inenting te doen geschieden tegen een vergoeding van 20 cent per varken, in concurrentie zou gaan treden met de veeartsen, die 30 cent per varken rekenen. Nu geloof ik dat wij hier zeer gemakkelijk een veearts kunnen krijgen, zonder in concurrentie te treden met andere veeartsen, want wij hebben slechts één veearts, die voor het doen van inentingen in aanmerking komt, de andere veearts is lid van den Raad. Het bezwaar van de concurrentie be hoeft dus niet zoo te wegen. Alles bij elkander genomen, vind ik de argumenten, tegen inwilliging van het verzoek aangevoerd, niet zeer sterk. En waar het nu in het belang van de gemeente is om een bloeiende markt te bezitten en die bloei zal worden bevorderd door het nemen van de maatregelen, die worden gevraagd, daar zou ik mijn medeleden van den Raad ernstig in over weging willen geven om op het verzoek een gunstige be schikking te nemen en dus nu principieel te besluiten, datgene te doen wat door adressanten wordt gevraagd. De heer van Gruting. M. d. V. Ik had niet gedacht, dat er nog iemand zou zijn, die den Raad zou aanraden om niet in te gaan op het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Bij de geheele zaak wordt over het hoofd gezien, dat wij hier te maken hebben met eene besmettelijke ziekte, die valt onder de bepalingen der wet, terwijl inenting slechts plaats mag hebben na goedkeuring van den Burgemeester op advies van den districtsveearts, die bepaalt, welke maatregelen er moeten worden getroffen bij het vervoer der besmette dieren. Vlek ziekte wordt in de wet genoemd. Officieus stoort men zich aan deze bepalingen niet. Wordt evenwel aan de wet gevolg gegeven, dan verbiedt de wet om dieren, die lijden aan eene besmettelijke ziekte, en dat is vlekziekte, te vervoeren. "Wan neer men den eenvoudigen weg had bewandeld en den districts veearts had gevraagd, wat hij er van dacht, dan zou al die omhaal niet noodig zijn geweest. Nooit zal een districts veearts permissie geven om varkens tegen vlekziekte te laten inenten en daarna te laten vervoeren, aangezien het gevaar bestaat, dat de bacteriën weer worden uitgescheiden en in de wagens komen, waarmee de varkens worden vervoerd, waardoor die wageus besmet worden. Deze besmette vervoer middelen moeten op hun beurt dan weer ontsmet worden. Dat geeft allemaal maar werk. Ik herhaal, dat, als men den goeden weg had bewandeld en den districts veearts had ge raadpleegd dan al die omhaal niet noodig was geweest. Ik beweer,, dat al neemt de Gemeenteraad het voorstel aan, dan de Burgemeester van Leiden, op advies van den districtsveearts, zou zeggen: »het gebeurt niet." Al het ge praat van den heer Fokker had gerust achterwege kunnen blijven. Het gebeurt niet. De quaestie van de 20 cent kunnen wij dus ook buiten bespreking laten, want het dient nergens toe. Ik geloof dus met dit eene wettelijke argument den heer Fokker te hebben overtuigd, zoodat ik hem verder niét behoef te antwoorden. De heer Fokker. M. d. V. Ik dien nog wel iets te zeggen, want het zou den schijn hebben, alsof ik door den heer van Gruting geheel was afgemaakt, en dat is toch niet het geval. Mijne gedachte was, dat inenting geschiedde op gezonde varkens, dus een preventieve maatregel, evengoed als koepok inenting plaats heeft bij gezonde personen, terwijl men toch nooit iemand, die tegen pokken was ingeënt, heeft beschouwd als met de pokken besmet. Dat heb ik nog nooit gehoord. Tot mijn leedwezen heb ik de wet niet voor mij liggen; de heer van Gruting schijnt er goed van op de hoogte te zijn, dat ligt trouwens op zijn weg. Hij heeft mij evenwel nog niet overtuigd, dat het in strijd is met de wet, aan het ver zoek gevolg te geven. De adviseurs van Burgemeester en Wethouders zouden zich in dien geest dan wel hebben uit gesproken. Ik heb de stukken gelezen en in de verte zien zinspelen op art. 21 van de veeartsenij wet; de vraag wordt nl. gedaan, of het niet in strijd is met de wet. Maar zoo positief als de heer van Gruting, heeft geen der adviseurs zich uitgelaten. Het is wel niet vriendelijk tegenover den heer van Gruting, maar op zijn gezag alleen wensch ik niet aan te nemen, dat dit verzoek in strijd is met de wet. De heer van Gruting heeft het zich wel gemakkelijk gemaakt, door Ie meenen, dat hij mij met één argument heeft dood geslagen. Het spijt mij, dat ik niet kan treden in een weer legging van de bedenkingen, die de heer van Gruting heeft tegen mijne argumenten. De heer van Gruting is daarop niet verder ingegaan. Het zal mij verheugen te vernemen, welke gronden men tegen mijne argumenten kan aanvoeren. De heer van Gruting. Ik wensch even nog te wijzen op het Koninklijk Besluit van 10 Juli 1896, No. 104, waarbij nader wordt bepaald, welke ziekten van het vee voor besmettelijk worden gehouden, en welke der, in de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad No. 131) genoemde, maatregelen bij het heerschen of bij het dreigen van elke dier ziekten moeten toegepast worden, gewijzigd bij de Koninklijke Besluiten van 22 April 18984 Februari 1907. En dan wordt in art. 1 gezegd: „Voor besmettelijk worden gehouden de volgende ziekten van het vee: 8°. de vlekziekte der varkens." Dan wordt verder in art. 81 van hetzelfde Koninklijk Besluit bepaald «Inenting van varkens tegen de vlekziekte is alleen geoor loofd, als de eigenaar, houder of hoeder van de in te enten dieren daartoe eene schriftelijke vergunning bekomen heeft van den Burgemeester der gemeente, waar de inenting zal plaats hebben. Deze vergunning wordt verleend op advies van den districts-veearts en onder de door dezen te stellen voor waarden. De ingeënte dieren worden voor ziek gehouden, totdat de uitwerking der inenting afgeloopen is en, ingeval de inenting zonder merkbare uitwerking blijft, gedurende 10 dagen na de inenting." De Voorzitter. Ten vervolge op hetgeen door den heer van Gruting is opgemerkt, mo'ge ik er den heer Fokker nog op wijzen, dat iri art. 21 van de wet van 20 Juli 1870 (Staats blad No. 131) staat: «Vervoer van vee, door eene besmettelijke ziekte aangetast of daarvan verdacht, is verboden." En dieren, die ingeënt zijn, zijn besmet; dat heeft de heer van Gruting ook voorgelezen. De heer Fokker. M. d. V. Dat wist ik nog niet. De Voorzitter. Dan weten wij het nu allen. De beraadslaging wordt gesloten en daarna zonder hoofde lijke stemming conform het praeadvies besloten. IX. Voorstel: a. tot ingebruikgeving van het teekenlokaal der Kweek school voor onderwijzers en onderwijzeressen aan de afd. Leiden van de Vereeniging van Hoofden van Scholen in Nederland, ten behoeve van de oprichting

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 8