198
DONDERDAG 7 NOVEMBER 1912.
ons ook wel verzoeken om toestemming voor een langer verlof
dan 3 dagen in geval van ziekte bereikten, zonder dat die
verzoeken vergezeld gingen van de vereischte geneeskundige
verklaring.
Nu zou ik gaarne dit willen weten: aldus de heer Heeres,
gebeurde het vroeger bij ziekte wel, dat een geneeskundige
verklaring werd overgelegd, of niet
Hierop antwoordt de Voorzitter: »Zeer zekermaar er waren
gevallen, dat het geheele verlof niet werd gevraagdin enkele
gevallen van langdurige ziekte, werd zelfs wel eens door het
Hoofd der school verzuimd verlof voor een onderwijzer aan
te vragenin de gevallen, waarin dit wel werd gevraagd,
werd bijna zonder uitzondering een attest overgelegd. Juist
omdat eenige hoofden van scholen aan het voorschrift van
de verordening niet de hand hielden, zijn alle hoofden aan
geschreven te zorgen, dat dit wel gebeurde".
Ik heb toen gezegd, dat, wanneer mijne inlichtingen juist
waren, dit niet het geval is geweest. En nu is er een stuk
ingezonden in het Leidsch Dagblad van het Bestuur' der af-
deeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers,
waarin wordt gezegd, dat men nooit verplicht is geweest een
attest over te leggen.
De voorzitter der afdeeling zegt in dat stuk dat hij gedu
rende.de 28 dienstjaren, die hij achter zich heeft, verscheidene
malen ziek is geweest en nog nimmer een attest heeft over
gelegd en geen der 32 onderwijzers(essen) die op de vergade
ring aanwezig waren, hadden dit ooit gedaan.
En een onderwijzer', met wien ik er over gesproken heb,
heeft mij eveneens verklaard, dat men nooit een attest heeft
behoeven over te leggen. Men gaf kennis dat men ziek was
en daarmede was het afgeloopen.
Als deze verklaringen juist zijn dan hebt gij, M. de V. ons
toch verkeerd voorgelicht. En uwe inlichtingen hebben on
getwijfeld invloed geoefend op de stemming. Ik zou hier
omtrent gaarne eens opheldering ontvangen. Was u wèl goed
ingelicht dan geeft het bestuur van de afdeeling van den
Bond van Nederlandsche Onderwijzers een verkeerde voorstel
ling van de zaak, zoodat nadere inlichting zeker gewenscht is.
De Voorzitter. Ik heb den heer Heeres op zijne vraag ge
antwoord: „Zeer zeker; maar er waren gevallen dat het
geheele verlof niet werd gevraagd; in enkele gevallen van
langdurige ziekte werd zelfs wel eens door het Hoofd der
school verzuimd verlof voor een onderwijzer aan te vragen.
In de gevallen waarin dit wel werd gevraagd, werd bijna
zonder uitzondering een attest overgelegd." Ik houd vol, en
daarvan neem ik geen woord terug, dat, wanneer verlof
werd aangevraagd, bijna zonder uitzondering een attest werd
overgelegd.
Ik heb gezegd, dat het tot nog toe volgens de verordening
altijd gebeuren moest, en op een andere plaats heb ik gezegd,
dat het gebeurde. Dat is eenig verschil, maar ik verklaar mij
ook niet geheel aansprakelijk voor hetgeen in de Handelingen
staat; ik heb niet altijd tijd om het door mij gesprokene zelf
te corrigeeren. Dit neemt evenwel niet weg, dat ik recht had te
zeggen, dat de rechtstoestand precies zoo was gebleven als hij
vroeger was. Het onderscheid was alleen, dat aan de veror
dening niet de hand werd gehouden, thans wel; de circulaire
had dus geen rechtskracht; zij was alleen een verwijzing naar
hetgeen, volgens de bestaande verordeningen, gebeuren moest.
Ten opzichte van het ingezonden stuk zou ik dit willen
zeggen. De heer Vos schrijft dat hij nooit een attest heeft
overgelegd, wat dan ook het geval is met de 32 andere heeren.
Dat is wel zeer toevallig. Nu kan ik hieromtrent het vol
gende mededeelen. Er zijn verleend in 1910 2 verloven zon
der attest, alle overige met attest; in 1911 15 verloven,
alle met' attest, en dit jaar waren alle verloven met een attest.
Dat is dus geheel iets anders. Toch neem ik gaarne aan,
dat het medegedeelde van den heer Vos volkomen waarheid
bevat, maar dan is er in het geheel geen verlof aangevraagd
en dus natuurlijk ook geen attest ingeleverd. Wanneer echter
verlof werd aangevraagd, was het bijna zonder uitzondering
met attest.
Ik blijf dus volhouden wat ik 10 October namens Burge
meester en Wethouders heb gezegd, dat de zaak behoort te
zijn, zooals wij in de circulaire hebben uiteengezet, omdat de
verordening anders niet te handhaven is. Ik wil er dit nog
bijvoegen, dat de 28 jaren waarop de heer Vos zich beroept, bij
mij geen gewicht in de schaal leggen, omdat de verordening,
waarbij is voorgeschreven dat een attest moet worden over
gelegd, pas van 1908 of 1909 dateert.
Wat betreft het aantal verloven, daaromtrent kan ik dit
nog mededeelen. Er zijn gevraagd voor korter dan een maand
in de 7 maanden van dit jaar 13 verloven, wat neerkomt op
een getal van 20 in het jaar.
Nu kan men wel aannemen, dat van die 20 personen, die
verlof hebben gevraagd, de helft in een Ziekenfonds zijn, want
de heeren erkennen, dat de meesten geen onkosten hebben.
Er schieten dus 10 personen over, die een te betalen dokter
moeten nemen; wellicht heeft de helft of 5 dit gedaan,
omdat zij bepaald een dokter noodig hadden; blijven dus
over een vijftal die een dokter hebben moeten nemen voor
het attest.
Nu weet ik niet precies wat een dokters visite kost, dat is
meen ik verschillend naar gelang van het inkomen van den
patient. Stel dat de visite voor een onderwijzer kost 1.
dan zou de geheele last, die op de onderwijzers zou worden
gelegd, neerkomen op ƒ5.per jaar.
Ik kan mij niet begrijpen, dat het overleggen van een genees
kundig attest als zoo iets verschrikkelijks wordt beschouwd.
Het wil niet zeggen dat men de onderwijzers niet meer op
hun woord gelooft. Maar het corps heeft zich sterk uitgebreid
en nu is het toch niet verschrikkelijk, dat de onderwijzers
gelijk worden gesteld met alle andere gemeenteambtenaren en
beambten. Wij wenschen alleen meer regelmaat te hebben.
Waarom zou het voor een onderwijzer beleedigend zijn een
attest over te leggen en niet voor een stadswerkman? Ik zou
er mij in 't minst niet door beleedigd achten. En wat de
lasten betreft, ik geloof niet dat men deze van eenige beteekenis
kan achten. Zoo als ik heb medegedeeld zijn er sinds 1 Januari
1910 slechts 2 verlofaanvragen ingekomen, die niet vergezeld
gingen van een geneeskundig attest.
Daarom geloof ik niet den heer Heeres iets te veel te hebben
verzekerd. Maar volgens de mededeelingen van den heer Sijtsma,
meen ik, dat er aan het aanvragen van verlof nog veel minder
de hand is gehouden, dan ik had vermoed.
Maar dat kan ik niet helpen. Ik kan niet weten wat wordt
verzuimd. Ik kan alleen zeggen»ik krijg een verzoek om
verlof en dat is al of niet vergezeld van een geneeskundig
attest".
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik dank u voor uwe inlichtingen
en uwe mededeeling aangaande de bedoeling der circulaire.
Ik wil wel aannemen, dat de aanvragen om verlof bij Burge
meester en Wethouders ingekomen, vergezeld gingen van een
geneeskundig attest. Het is nu alleen maar de vraag, of wel
alle of zelfs niet maar weinige aanvragen bij u zijn ingekomen.
Is dit het geval, dan zijn mijne inlichtingen toch juist en
kon het afdeelingsbestuur schrijveu zooals het deed. Men gaf
slechts kennis aan het Hoofd bij een ziekte-verlof van meer
dan 3 dagen. Hierbij werd dan geen attest gevoegd, en hiervan
zijn Burgemeester en Wethouders niets gewaar geworden. Zoo
zal de zaak zich dus hebben toegedragen. Doch daaruit volgt
dan dat nu de toestand feitelijk geheel is veranderd.
De Voorzitter. Dan is juist hetgeen ik ook beweer. Niet
tegenstaande het noodig was, is ons een dergelij k verlof nooit
gevraagd. Was dit gebeurt, dan had men ook een attest moeten
overleggen. Nu heeft geen van de heeren, die den heer Sijtsma
hebben ingelicht, ooit officieel verlof aangevraagd. Dit neemt
niet weg dat ik bevestigend kon beantwoorden de vraag, of
vroeger bij het indienen van een verzoek om verlof een attest
werd overgelegd. Bijna zonder uitzondering heb ik gezegd.
Slechts 2 gevallen zijn mij sinds 1 Januari 1910 bekend,
waarbij dit niet is gebeurd, maar misschien is dit geschied
voor mijne komst alhier. Ik vind de zaak van weinig belang. Het
is niet om de onderwijzers te plagen, of omdat wij hen niet
op hun woord gelooven, het is slechts een maatregel van orde.
Dat aan deze bepaling niet de hand werd gehouden is ons
gebleken, toen er een plaatsvervangend onderwijzer moest
worden benoemd, terwijl wij niet eens wisten, dat er een
onderwijzer ziek was. Toen hebben wij gezegd, dat gaat zoo
niet langer. Het is noodig om eens wat meer de hand aan de
verordeningen te gaan houden.
De onderwijzers hebben ook niet gezegd, dat de maatregel
verkeerd iszij wenschen alleen maar dat hun de kosten
worden vergoed. Nu kan ik niet inzien, dat die kosten van
eenige beteekenis zullen zijn. in elk geval moet de verorde
ning gehandhaafd worden, anders moet men met een voorstel
komen om deze te wijzigen.
De heer Fischer. Er zijn in de vorige Raadsvergadering
een paar vragen aan mij gedaan. In de eerste plaats heeft
de heer van Gruting klachten geuit over het plaveisel aan
den Stationsweg. Ik kan hem hierop antwoorden, dat bij
onderzoek is gebleken, dat de kolkloozingen daar ter plaatse
in Jheel slechten toestand verkeeren, zoodat verbetering moet
worden aangebracht. Ingrijpende verbetering zal echter eenigen
tijd op zich moeten laten wachten, wellicht tot het einde van
het jaar, omdat de fondsen zeer beperkt zijn. Doch het ergste
zal wat worden opgehaald en overigens moeten de heeren
eenig geduld hebben.
Verder heeft de heer Carpentier Alting een vraag gedaan
omtrent den Spoorwegovergang. Dat is echter een zaak ijie
de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij aangaathaar
zal gevraagd woiden daarin verandering te brengen.
De heer van Gruting. Ik dank den heer Wethouder zeer