194
DONDERDAG 7 NOVEMBER 1912.
Wat dit geval betreft, ik heb van morgen een jurist ge
sproken, die van meening was, dat de gemeente wel had
kunnen en moeten optreden, terwijl u, M. d. V., zegt, dat
dit niet het geval is. Waar nu het gevoelen van dien jurist
in de gemeente wordt gecolporteerd, zou het misschien niet
ondienstig zijn, wanneer u de gronden aangaf voor uwe mee
ning, dat de gemeente niet kan optreden. Dan is het gemeente
bestuur tegenover het publiek gerechtvaardigd. Dezelfde advo
caat die de zaak van de belanghebbenden in handen heeft,
verzekerde mij, dat de gemeente dit best had kunnen voor
komen en dat in elk geval de gemeente had moeten ingrijpen.
Ik kan de kwestie als niet-jurist niet beoordeelen, misschien
zal een andere jurist ook weer precies andersom redeneeren
als de door mij aangehaalde advocaat.
De heer Fokker. Ik kan mij niet geheel vereenigen met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders om dit adres
aan te nemen voor kennisgeving. De Raad heeft dan de zaak
naast zich nedergelegd en kan er zich verder niet mede be
moeien. Ik zou liever zien, dat het adres kwam in handen
van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. Dan kunnen
Burgemeester en Wethouders meer uitgebreid aan den Raad
mededeelen wat naar hun gevoelen moet worden gedaan en
de Raad kan dan de zaak overwegen. Ik vind het nietnoodig
wat de heer Sijtsma zou willen en zelfs principieel verkeerd,
dat Burgemeester en Wethouders hier als het ware plaats nemen
op de bank der beschuldigden en zich gaan verdedigen tegen
hetgeen Mr. N. N. tegen het gemeentebestuur heeft ingebracht.
Daarvoor staat het gemeentebestuur te hoog. Maar tegenover
den Raad zou het niet ondienstig zijn, wanneer deze volledig
ingelicht werd en Burgemeester en Wethouders mededeelen
wat in deze misschien zou kunnen worden gedaan. Misschien
dat een nadere overweging Burgemeester en Wethouders tot
andere gedachten brengt.
De Voorzitter. Ik zou den heer Sijtsma willen antwoorden
dat hij de zaak omkeert. Wanneer hij wil zeggen wat Bur
gemeester en Wethouders hadden moeten doen, dan zou ik
mij daartegen kunnen verdedigen; maar hij zegt het zoo
vaag„Burgemeester en Wethouders hadden iets moeten doen."
Daarop kan ik moeilijk iets zeggen.
Wat betreft het voorstel van den heer Bosch zou ik willen
vragenZou de zaak hierdoor nog niet worden verergerd
Wie worden er gedupeerd De huiseigenaren, nietwaarwelnu,
deze menschen zouden door uw voorstel nog meer worden de
dupe der historie. De heer Vergouwen verzoekt Burgemeester
en Wethouders als bemiddelaars op te treden, en beroept
zich op een geval, waarin Burgemeester en Wethouders be
middelend zijn opgetreden. Maar dat was eene zaak geheel
verschillend van de tegenwoordige. Hier zie ik niet in, dat
bemiddeling mogelijk is. De heer Fokker wenscht, dat wij
praeadvies uitbrengen, maar dit is eene zaak van de Justitie.
Het College van Burgemeester en Wethouders is geen recht
bank, maar het besturend lichaam der gemeente. Ik geloof
dat wij op den verkeerden weg zijn, en dat wij door er hier
zooveel over te spreken het voor die menschen niet beter
maken. Wanneer Burgemeester en Wethouders in staat zijn
in dezen toestand verandering te brengen, dan kunt gij er
van op aan, dat zij de eersten zullen zijn om te trachten
verbetering te verkrijgen. Zonder eenigen twijfel is het een
laakbare daad, die thans wordt verricht; maar het is geheel
eene zaak van de Justitie.
Verbeeldt u eens, dat ik kwam met de mededeeling, dat
Burgemeester en Wethouders niets aan deze zaak konden
doen, wat een triomf zou dit niet wezen voor den eigenaar
dier straat? Daarom geloof ik niet, dat het goed is over deze
zaak te spreken. Wat mij betreft, ik hoop van harte, dat
hieraan iets zal zijn te doen. Daarom kan ik niet anders
doen dan den Raad verzoeken dit adres voor kennisgeving
aan te nemen,
De heer Fokker. M. de V. Mijne gedachte was deze. Wan
neer de Raad na het gesprokene het adres voor kennisgeving
had aangenomen, dan zou hier onweersproken door zijn gezegd,
dat de Raad niet bij machte is aan dezen wantoestand een
einde te maken. Dat wil ik voorkomen. Nadere overweging
kan wellicht tot een ander inzicht leiden, en dan zou het
toch jammer zijn, wanneer men onvoorbereid eene dergelijke
beslissing had genomen. Wenschen Burgemeester en Wet
houders geen praeadvies uit te brengen, dan zou ik willen
verzoeken het adres in de Leeskamer ter inzage te leggen en
het nog niet voor kennisgeving aan te nemen.
De heer van der Lip. M. de V. De heer Fokker begrijpt
de zaak niet goed. Het is onze bedoeling niet, met ons voor
stel om het adres voor kennisgeving aan te nemen, om deze
zaak in den doofpot te stoppen. Wij zullen zonder twijfel
deze zaak ernstig blijven overwegen, en vinden wij eene
oplossing, waarbij inmenging van den Raad noodig is, dan
zal de Raad natuurlijk te zijner tijd er meer van hooren.
Wordt echter het request in onze handen gesteld ten fine van
praeadvies dan moeten wij in ieder geval den Raad het
resultaat onzer overwegingen meedeelen en dit kan misschien
zijn eigenaardige bezwaren hebben.
De Voorzitter. Het maken van een verordening helpt in
deze zaak niet, dat helpt alleen voor de toekomst. Het
is als het ware een nieuw delict dat is uitgevonden. Daarom
geloof ik, dat het gevaarlijk is om er nu verder over te
sprekenik meen, dat alle leden het met mij eens zullen zijn
dat aan een dergelijke zaak een einde moet worden gemaakt.
Mag ik nu aannemen dat er verder geen bezwaar bestaat
om het adres aan te nemen voor kennisgeving? Burgemeester
en Wethouders zullen echter diligent blijven.
Aldus wordt besloten.
2°. Verzoek van de Leidsche Gymnastiekvereeniging »Donar"
om het gebruik van het gymnastieklokaal aan de Pieterskerk-
gracht.
3°. Verzoek van de dames G. J. Konings en J. M. S. Rosier om
eervol ontslag uit de betrekking van handwerkonderwijzeres,
respect, aan de scholen 3e klasse No. 4 en 4e klasse No. 1.
4°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe
belasting, dienst 1912.
5°. Verzoek van de Meisjesgezellenvereeniging om het gebruik
van een of twee lokalen van het Caecilia-gasthuis.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
6°. Verzoek van de afd. Leiden van de Ned. Vereeniging
tot afschaffing van alcoholhoudende dranken om niet aan te
nemen het voorstel tot wederinvoering van de kermis.
Dit stuk luidt als volgt:
Aan den raad der gemeente Leiden.
Geeft beleefdelijk te kennen de afdeeling Leiden der Neder-
landsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende
Dranken
Dat zij met verwondering heeft kennis genomen van het
door eenige raadsleden ingediende voorstel tot wederinvoering
van een totaal verouderde instelling als de kermis;
dat de vereeniging het ten zeerste zoude betreuren, als Uw
College dit voorstel mocht aannemen, omdat de kermis het
drankgebruik met al de ellende en de onzedelijke uitspattin
gen, die dit medebrengt, in hooge mate bevordert;
dat, indien uw College er toe wil medewerken om het
levensgenot der arbeidersklasse te verhoogen, er waarlijk toch
wel geschikter middelen te vinden zijn dan het gelegenheid
bieden tot het in elk geval zeer minderwaardig en meestal
zeer afkeurenswaardig kermisgenot;
dat bovendien de Vereeniging, die nagenoeg geheel uit
arbeiders bestaat, ook ernstig bezwaar heeft tegen de ver
hooging der marktgelden met 5000, welk geld voor een
belangrijk deel zal komen uit de zakken van de armste en
meest gedemoraliseerde lagen der bevolking en dus haar
maatschappelijke ellende nog zal vermeerderen.
Redenen waarom de Vereeniging voornoemd Uw College
verzoekt het ingediende voorstel tot wederinvoering der ker
mis niet te willen aannemen.
't Welk doende enz.
De Voorzitter,
D. A. van Eck.
De Secretaris,
C. A. Bink,
Leiden, 5 November 1912. Voldersgracht 7.
Zal worden behandeld tegelijk met de motie van de heeren
van Gruting, Zwiers en Botermans, inzake de wederinvoering
van de kermis.
7°. Verzoek van het Bestuur der Kappers- en Barbiers-
Patroonsvereeniging »Ons Belang" e.a. om niet aan te nemen
het praeadvies inzake de regeling van het sluitingsuur van
winkels en magazijnen.
8°. Motie van orde van de heeren Fokker c.s. in zake de
regeling van het sluitingsuur van winkels en magazijnen.
Dit stuk luidt als volgt:
De ondergeteekenden hebben de eer de volgende motie
van orde voor te stellen.
De Raad
van oordeel dat eene regeling van het sluitingsuur van
winkels en magazijnen bij eene verordening tegen welker
overtreding straf wordt bedreigd gewenscht is,