145 koming van alle voorwaarden en bepalingen der pachtovereen komst, alsook voor de betaling van boeten, kosten, schaden en interessen met den pachter hoofdelijk aansprakelijk stellen, onder uitdrukkelijker! afstand van de voorrechten van uit winning en schuldsplitsing bij de wet aan borgen toegekend. Bij overlijden of faillissement van een borg is de pachter verplicht binnen een maand een nieuwen borg te stellen ten genoegen van de verpachters. Art. 27. Bij overlijden of faillissement van den pachter hebben de verpachters de bevoegdheid de pachtovereenkomst te doen eindigen. Art. 28. Yoor het storten van puin, vuil, grond, enz. of voor andere doeleinden, die met het bedrijf, in deze overeenkomst om schreven, in verband staan, mag door den pachter vrijelijk beschikt worden over het aan de verpachters toebehoorende opslagterrein in de Waard, voor zoover dit niet ten behoeve van het aangelegde Rijn-Schiekanaal zal worden in beslag genomen. De pachter is verplicht dit terrein met daarop staande gebouwen behoorlijk te onderhouden en tegen brandschade te verzekeren, ten genoegen van de verpachters; hij zal ten allen tijde den verpachters of den door dezen aan tp wijzen personen tóegang moeten verleenen tot het door hem gebezigde werkterrein. De pachter is verplicht bij het einde van den pachttijd of bij ontbinding der pachtovereenkomst dit terrein in behoor lijken staat, en ontdaan van verzamelingen van vuil, mesten dgl. wederom ter beschikking van de verpachters te stellen. Indien de pachter op dit terrein nieuwe gebouwen, werk plaatsen enz. wil plaatsen of eenige verandering wil brengen in de inrichting of bestemming van dit terrein met zijne opstallen, behoeft hij daartoe de goedkeuring der verpachters. Bij het einde van den pachttijd en bij ontbinding der pachtover eenkomst gaan alle gemaakte wijzigingen en verbeteringen kosteloos over in handen der verpachters. Art. 29. Indien de pachter tot uitoefening van zijn bedrijf nog één of meer andere dan het in het art. 28 genoemde terrein wenscht te bezigen, behoeft hij daartoe de goedkeuring der verpachters. Bij het einde van den pachttijd of bij ontbinding der pacht overeenkomst is de pachter verplicht deze terreinen met de zich daarop bevindende opstallen, voor zoover de verpachters zulks wenschen, aan de gemeente Leiden over te dragen tegen betaling door deze van de waarde dezer terreinen met opstallen, volgens taxatie van drie deskundigen, waarvan een door de verpachters, een door den pachter en de derde door de beide benoemden, of bij verschil, door den Kantonrechter te Leiden benoemd wordt. Art. 30. Alle geschillen, uit of naar aanleiding van deze overeenkomst ontstaande, zullen in hoogste ressort beslist worden door drie scheidsrechters, waarvan een door de verpachters, een door den pachter en de derde door de beide benoemden of bij verschil, door den bevoegden rechter benoemd wordt. De arbiters spreken recht als goede mannen naar billijkheid. Art. 31. De pachter en zijne borgen kiezen domicilie ter plaatselijke Secretarie der gemeente Leiden. Art. 32. Alle kosten, welke ook, op de pachtovereenkomst vallende, komen ten laste van de verpachters. N°. 261. Leiden, 15 November 1912. In de bepaling sub I c der voorwaarden, waaronder bij raadsbesluit van 6 Juni '1907, gewijzigd bij besluit van 9 Juli 1908 aan de Hollandsche Electrische Spoorweg-Maatschappij een subsidie is verleend ten behoeve van den aanleg en de exploitatie van een net van tramwegen in de Haarlemmermeer en omgeving komt o. a. de navolgende zinsnede voor: »De Zijlpoortsbrug zal door de Maatschappij op hare kosten gedeeltelijk worden vervangen door een ophaalbrug met één val, met een doorvaartwijdte van 8 Meter en ten genoegen van Burgemeester en Wethouders door haar worden onder houden en bediend." In veiband hiermede deed de Directie ons bij schrijven van 1 Februari 1912 een ontwerp voor de verbouwing der Zijlpoortsbrug toekomen, met verzoek te mogen vernemen, of ons College zich met dat plan kon vereenigen. Bij de beoordeeling van het ontwerp rees de vraag, of bij de verbouwing der brug met het oog op het scheepvaart verkeer niet ook rekening moest worden gehouden met het in de naaste toekomst te verwachten verkeer over de brug en wij besloten derhalve deze kwestie nader onder de oogen te zien en de decisie over het ingezonden ontwerp intusschen aan te houden. Van een en ander zonden wij bij schrijven van '10 Mei 1912 bericht aan de maatschappij. Het nader ingestelde onderzoek schonk ons, evenals der Commissie van Fabricage, de overtuiging, dat de voorgestelde verbouwing der brug op den duur niet aan de behoefte van het verkeer te land zou voldoen. Wanneer toch het toenemend verkeer van en naar het nieuwe station aan den Heerensingel, de doortrekking van de tramlijn over de Haarlemmerstraat tot buiten de Zijlpoort ten gevolge mocht hebben, zou een brug van veel zwaarder constructie en van veel grootere breedte noodig zijn. En waar nu volgens den Directeur van Gemeentewerken de brug niet zóó kon worden geconstrueerd, dat zij na een niet al te ingrijpende verandering aan den later vereischten toestand zou zijn aan te passen en bovendien ook de loop van zaken daar ter plaatse te weinig kon worden voorzien, om met eenige zekerheid na te gaan, aan welke eischen de brug in de toekomst zou moeten voldoen, daar kwam het ons met de Commissie van Fabricage niet ge- wenscht voor, dat de brug reeds thans volgens het aange boden ontwerp werd veranderd. Al het daaraan ten koste gelegde zou dan misschien binnen korten tijd waardeloos blijken te zijn. Inmiddels had de Directeur van Gemeentewerken zich op verzoek van de zooeven genoemde commissie tot de Directie der Hollandsche Electrische Spoorweg-Maatschappij gewend, teneinde omtrent het inzicht der maatschappij in deze te worden ingelicht. In antwoord hierop deelde de Directie den Directeur van Gemeentewerken bij schrijven van 6 Juli j. 1. mede, dat zij den wensch om de verbouwing nog eenigen tijd te verschuiven, in verband met de plannen tot algemeene verbetering van den toestand aldaar, zeer begrijpelijk achtte. Aan den anderen kant vreesde zij echter, dat het ontbreken eener verbinding te water het goederenvervoer op hare lijnen zeer zoude schaden, aangezien eene ligging van het einde van haar losspoor naój/ het groote vaarwater voor overlading ten eenen male onvol doende was Evenwel verklaarde de Directie zich, behoudens goedkeuring van den Minister van Waterstaat, bereid omtrent deze zaak met onze gemeente een overeenkomst aan te gaan op de volgende grondslagen: 1°. De gemeente ontheft de maatschappij van de verplich ting, omschreven sub 1 c, vierde lid (in de missive staat ten onrechte »derde lid") van het subsidiebesluit van 6 Juni 1907 (9 Juli 1908); 2°. De gemeente verbindt zich tot het maken, onderhouden en bedienen van een beweegbaar gedeelte van 8 M. wijdte in de Zijlpoortsbrug; 3°. De maatschappij betaalt aan de gemeente binnen een maand na het maken der sub 2 bedoelde brug een som van twintigduizend gulden, mits deze brug vóór den lsten Augus tus 1916 gereed en de scheepvaart door het beweegbare ge deelte opengesteld is; 4°. Bij naasting van den spoorweg LeidenHoofddorp dooi den Staat, is laatstgenoemde gerechtigd zich ten aanzien dezer overeenkomst in de plaats der maatschappij te stellen. Dit voorstel werd door de Commissie van Fabricage bij missive van 26 Juli d. a. v. aan ons overgelegd. Dadelijke behandeling leek ons toen echter in verband met de afwezig heid van den Wethouder van Fabricage niet aanbevelens waardig en wij verzochten daarom aan de maatschappij onze beslissing omtrent haar voorstel tot de maand October te mogen aanhouden. Den 28sten September bereikte den Directeur van Gemeente werken evenwel andermaal een schrijven van de Directie der maatschappij, waarin zij berichtte, dat de zeer schadelijke invloed op haar goederenvervoer, waarvoor zij reeds blijkens hare missive van 6 Juli vreesde bij het uitstellen der ver bouwing van de Zijlpoortsbrug, haar na het in exploitatie nemen van het station aan den Heerensingel gebleken was veel grooter te zijn, dan zij aanvankelijk vermoedde. Zij achtte dan ook een spoedig beweegbaar maken van een gedeelte der Zijlpoortsbrug voor haar bedrijf dringend noodzakelijk. Teneinde echter het vraagstuk niet te moeilijk te maken, wilde de Directie zich voorloopig vergenoegen met een be weegbaar gedeelte van 5 M. breedte, te maken door en op kosten der gemeertte in de plaats van een der aan beide uit einden der brug aanwezige ijzerconstructies. Na kennisneming van den inhoud ook van dit schrijven, besloten wij, daar de voorstellen van de maatschappij ons voor de gemeente niet aannemelijk voorkwamen, de Directie tot eene conferentie met ons College uit te noodigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 9