143
Art. 3.
De pachter moet dagelijks, Zon- en algemeen erkende feest
dagen uitgezonderd, tusschen zonsopgang en zonsondergang
met ten minste 8 bemande vaartuigen in de sub art. 2 be
doelde wateren doen baggeren, doch met geene andere werk
tuigen dan met den gewonen baggerbeugel zonder lip of
punt, waarmede de vaste grond zoude kunnen worden weg
genomen.
Indien de weersgesteldheid of eenige andere ongunstige
omstandigheid, ter beoordeeling van de verpachters, het bag
geren niet toelaat, mag dit tijdelijk worden gestaakt.
Als algemeen erkende feestdagen worden beschouwd de
Nieuwjaarsdag, tweede Paaschdag, Hemelvaartsdag, tweede
Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de 3e October.
De schuiten moeten na afloop van de dagtaak gebracht
worden buiten de Gemeente.
De verpachters behouden zich het recht voor om ten allen
tijde plaatsen, waar gebaggerd moet worden, aan te wijzen,
alsmede om het baggeren op bepaalde plaatsen en tijden of
in de geheele gemeente te verbieden, welke verplichtingen of
welk verbod de pachter onverwijld moet nakomen.
Art. 4.
De baggerlieden mogen bij het baggeren met hunne vaar
tuigen nimmer nader dan een meter bij de wallen of de
brughoofden komen, noch op den wal staande, bagger trekken.
Zonder toestemming der belanghebbenden mogen zij niet
baggeren binnen vijftien meters van de spoelvlotten en duikers
der ververijen, branderijen en andere fabrieken, welke helder
water noodig hebben. Zij zullen evenzeer blijven op een af
stand van 5 M. van de zinkers, buizen of kabels van gas-,
water-, telefoon-, telegraaf-, electrische licht- of krachtleidingen,
in de grachten aanwezig. Zij mogen geen vuil, steenen, bagger
of andere voorwerpen, uit het water opgetrokken, op den wal
neerleggen of weder in het water werpen.
De heele en volle halve klinkersteen, benevens de bruikbare
keien blijven het eigendom der gemeente. Deze moeten van
wege den pachter naar de Stads-Timmerwerf of naar de
Hulpwerf vervoerd en gelost en zullen aldaar geteld worden.
Voor 100 stuks klinkers, drie halve voor een heele gerekend,
ontvangt de pachter een vergoeding van 50 cents en voor
elke 100 stuks bruikbare üurthe- of Lavakeien drie gulden
en voor elke 100 stuks bruikbare veld- of andere minder
waardige keien een gulden. De beoordeeling van dit alles blijft
aan de verpachters.
Art. 5.
De pachter moet het uit de stads wateren gebaggerde'zoo
spoedig mogelijk buiten de gemeente doen wegvoeren.
De verpachting geschiedt onder voorbehoud, dat de ver
pachters het recht hebben grachten te dempen of te over-
wulven, zonder den pachter daarvoor eenige schadeloosstelling
verschuldigd te zijn.
Art. 6.
Tot de baggerwerken wordt mede gerekend het schoonmaken
van het riool onder de Langebrug, hetgeen ten minste een
maal 's jaars op een in overleg met de verpachters vast te
stellen tijdstip, bij voorkeur in de maanden Maart of April,
doch niet anders dan tusschen zonsonder- en zonsopgang,
moet geschieden.
3.
Omschrijving van de werkzaamheden voor de veemarkten.
Art. 7.
De pachter moet zorgen voor een genoegzamen voorraad
zuiver stroo of zaagsel ter keuze der verpachters, te leveren
in de van wege de verpachters te stellen markthokken of op
andere standplaatsen voor het vee, een en ander volgens
aanwijzing van den Algemeenen Marktmeester. Dit stroo of
zaagsel mag door den pachter aan gegadigden worden ver
kocht. Hij zal echter moeten gedoogen,dat door de gebruikers
der markt zeiven stroo of zaagsel ter markt wordt gebracht.
De pachter zal daags vóór de te houden veemarkten op
door den Algemeenen Marktmeester te stellen tijd en plahts
een persoon op de marktterreinen beschikbaar moeten stellen
om de indeeling van de bestelde plaatsen te helpen regelen
en te beschrijven en om de orders in ontvangst te nemen
voor de levering van het benoodigde stroo of zaagsel.
Het is verboden het gebezigde stroo na afloop der markt
opnieuw op te bossen of op de markt te gebruiken.
Art. 8.
Na afloop der markt wordt van wege de verpachters alle
gebezigde stroo of zaagsel alsmede de mest gestort in schuiten,
die op door de verpachters aan te geven tijd en plaats door
den pachter moeten worden geleverd en door hem onmid
dellijk na de vulling buiten de gemeente moeten worden
gebracht.
Bij dicht water, ter beoordeeling der verpachters, zal het
vervoer dezer stoffen van wege de verpachters in wagens ge
schieden naar het terrein, genoemd in art. 28 en is de pachter
verplicht de stoffen aldaar in ontvangst te nemen.
De pachter is verplicht bij de aankomst van alle vaartuigen,
die vee aanvoeren, te onderzoeken of deze van mest en stroo
moeten gezuiverd worden, bij het zoo noodig zuiveren de
behulpzame hand te bieden, deze stoffen in ontvangst te nemen
en op de hierboven omschreven wijze buiten de gemeente te
brengen.
Art. 9.
De verpachters behouden zich het recht voor om tijdens den
duur der verpachting veranderingen of uitbreiding in de in
richting der veemarkten te maken, die markten te verplaatsen,
nieuwe markten te vestigen of wel de markten op andere dan
de thans daarvoor vastgestelde dagen te bonden zonder dat
dit eenigen invloed uitoefent op de in artt. 7 en 8 omschreven
verplichtingen van den pachter.
4.
Omschrijving van het door den pachter te verrichten vervoer.
Art. 10.
In het algemeen zal de pachter alle stoffen moeten vervoeren
en buiten de gemeente brengen, waarvan de gemeente zich
om welke reden ook wenscht te ontdoen.
Tot die stoffen zullen o.a. behooren:
1°. De faecale stoffen, verzameld volgens het Liernurstelsel
2°. Riool- en kolkspecie;
3°. Straat- en huisvuil, voor zoover dit niet kan worden ver
brand, hetzij doordat die stoffen niet voor verbranding
geschikt zijn, hetzij doordat daarvoor de gelegenheid
tijdelijk ontbreekt, een en ander ter beoordeeling van de
verpachters
4°. Puin en grond, afkomstig hetzij van gemeentelijke, hetzij
van particuliere bouwwerken;
5°. Fabrieks- of ander vuil.
Art. 11.
Voor het vervoer van alle in art. 10 bedoelde stoffen zal
de pachter op door de verpachters aan te wijzen plaatsen binnen
de gemeente moeten beschikbaar stellen een naar het oordeel
der verpachters voldoend aantal vaartuigen, ingericht ten
genoegen der verpachters en overeenkomstig den aard der te
vervoeren stoffen.
De vaartuigen, Waarin stoffen verzameld worden, die stank
of stof kunnen veroorzaken, moeten overdekt zijn. De zorg
voor het overdekt houden der vaartuigen rust op hen, die de
stoffen daarin uitstorten, d.i. op de werklieden der verpachters.
Alleen de stoffen, afkomstig van plaatsen, fabrieken of perceelen,
die aan of dichtbij het water gelegen zijn, zullen van wege
den pachter worden opgehaald en uitgestort in de vaartuigen,
voor wier behoorlijke overdekking in dit geval de werklieden
van den pachter hebben te zorgen.
Na voldoende vulling der vaartuigen, ter beoordeeling van
de verpachters, zullen deze vanwege den pachter onmiddellijk
buiten de gemeente moeten worden vervoerd.
Bij dicht water, ter beoordeeling van de verpachters, zal het
vervoer der in art. 10 bedoelde stoffen in wagens van wege
de verpachters geschieden en is de pachter verplicht deze
stoffen in ontvangst te nemen op het terrein, genoemd in art.
28, hetwelk hem door de verpachters voor de uitoefening van
zijn bedrijf ter beschikking wordt gesteld. Voor de ver
binding van dit térrein met den vasten wal zal de pachter1
bij dicht water leveren, opstellen en onderhouden een weg-
neembare brug ten genoegen der verpachters.
De pachter1 moet tevens gedoogen dat het drijvend vuil,
hetwelk door de werklieden van de verpachters wordt opge-
vischt, voor zoover dit niet wordt verbrand, van wege de
verpachters naar het terrein genoemd in art. 28, in schuiten
zal worden vervoerd en aldaar gelost.
Alle bovenbedoelde stoffen worden in het algemeen aan
den pachter geleverd in den toestand, waarin zij verzameld
worden. Mocht niettemin om eenige reden sorteering der op
gehaalde stoffen aan de verpachters gewenscht voorkomen,
dan heeft de pachter geen recht op het vervoer of de opbrengst
van het uitgesorteerde. Indien hij evenwel met het vervoer
daarvan wordt belast, komt ook de opbrengst hem ten goede.
De verpachters behouden zich het recht voor om zooveel
der opgehaalde stoffen voor eigen gebruik te bestemmen als
zij meenen noodig te hebben en verder die veranderingen in
de wijze van afvoer en ledigen der riolen aan te brengen, die
zij noodig oordeelen, zonder daarvoor eenige vergoeding aan
den pachter verschuldigd te zijn.
De verpachters kunnen vorderen, dat de te vervoeren stoffen
in plaats van buiten de gemeente naar de Stadswerf, de
Stadshulpwerf of eenig ander te water bereikbaar, binnen de
gemeente gelegen terrein, worden gebracht, om aldaar van
wege en ten bate van de verpachters te worden gelost.