142 richt bij ongunstig weder den cursus te mogen houden in het gymnastieklokaal aan de Pieterskerkgracht. Het komt ons voor, dat waar de cursus kosteloos toegan kelijk is voor de deelnemers en zij, die buiten Leiden wonen, zelfs de reiskosten vergoed krijgen, er termen aanwezig zijn in dit bijzondere geval de zaal voor de enkele malen, die er misschien gébruik van zal worden gemaakt, zonder betaling van huur af te staan. Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten het gymnastieklokaal aan de Pieterskerkgracht bij ongunstig weder des Zaterdags gedurende 2 uren tot wederopzeggens aan de afdeeling Leiden van den Bond voor Lichamelijke Opvoeding ten gebruike al te staan voor den van harentwege van No vember 1912 tot en met de maand Maart 1913 te houden spelleiderscursus tegen betaling alleen van de kosten van vuur, licht, schoonhouden en bediening en voorts onder voor waarde, dat de kosten van herstel van aan het gebouw of meubilair eventueel toegebrachte schade door de afdeeling worden vergoed en dat alle ter zake van het gebruik door ons College te geven voorschriften zullen worden nagekomen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 259. Leiden, 14 November 1912. Voor het maken der gewapend betonwerken ten behoeve van het gebouw der vuilverbrandingsinrichting werden aan een vijftal firma's concurreerende aanbiedingen gevraagd. Van de naamlooze vennootschap »Werninks Betonfabriek' te Oegstgeest kwam de laagste aanbieding in; zij was 680.— goedkooper dan de op haar volgende inschrijving. Tengevolge van het aanbrengen van eenige wijzigingen in de aanbieding, die bij het uitwerken der plannen voor het gebouw en in verband met besprekingen en schriftelijk overleg met de maatschappij »Vesuvio" te München, dezerzijds noodzake lijk bleken, onderging de inschrijvingssom nog eene verhooging van f 950.zoodat deze in totaal 11.700.bedraagt. Op grond van een en ander geven wij U derhalve overeen komstig het advies der Commissie van Fabricage in over weging het maken der gewapend betonwerken voor het gebouw der vuilverbrandingsinrichting ondershands op te dragen aan de N.V. Werninks Betonfabriek te Oegstgeest voor de som van 11.700. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 260. Leiden, 14 November 1912. Naar aanleiding van het in Uwe Vergadering van 15 Juni 1911 (Ingek. Stukken no. 140) genomen besluit, om vanaf 1 Januari 1914, d. i. bij den aanvang van den gemeentelijken reinigingsdienst in eigen beheer, de uitvoering van het bagger- werk onder nader vast te stellen voorwaarden te verpachten, werd aan verschillende personen, die daarvoor in aanmerking kwamen, een ontwerp-contract ter inschrijving aangeboden. De voor de gemeente't meest aannemelijke aanbieding kwam in van den heer P. van Ulden. Volgens de concept-voorwaarden, waaromtrent met genoem den heer van Ulden overe'enstemming is verkregen, zullen behalve het eigenlijke baggerwerk, nog verschillende andere werkzaamheden door den pachter geschiedenwij noemen slechts het afhalen van mest van het marktterrein, het reinigen van het riool onder de Langebrug en het vervoer per vaar tuig van alle stoffen, waarvan de gemeente om welke reden ook zich wenscht te ontdoen en verwijzen voor de overige werkzaamheden naar den inhoud der verpachtingsvoorwaarden. De aan den pachter door de gemeente te betalen pachtsom bedraagt 650.per maand, d. i. ƒ7800.per jaar, benevens 0.50 per M3. voor het vervoer van grond, puin, fabrieks- vuil, asch enz., indien deze stoffen niet kunnen worden ver brand. De vergoeding voor het vervoer per vaartuig van Liernurstoffen, van kolk- en rioolspecie, van puin en grond, afkomstig van gemeentelijke bouwwerken is in het bedrag van 7800.begrepen. Met de Commissie van Fabricage zijn wij van oordeel, dat het aanbeveling verdient op de aanbieding van den heer van Ulden in te gaan en dat de in het pachtcontract omschreven werkzaamheden niet door de gemeente zelf in eigen beheer moeten worden uitgevoerd. De exploitatie van een baggerstaal en het verkoopen van bagger, Liernur- en andere stoffen, is een bedrijf, dat veel beter door een particulier, bekend met het landbouwbedrijf en de eischen der afnemers, kan worden uitgeoefend, dan door de gemeente. Nu besloten is, dat verre weg het grootste gedeelte van het stadsvuil zal worden ver brand en groote opslag- en beltterreinen dus niet noodig zijn, zou het voor de gemeente een lastige en onvoordeelige exploi tatie zijn, om voor de enkele stoffen, die niet worden ver brand, een klein beltterrein in stand te moeten houden. Veel gemakkelijker is het voor de gemeente alles, wat zij kwijt wil zijn, aan een pachter af te staan zij is dan tevens van alle risico ontheven. Bovendien bezit de gemeente op 1 Januari 1914 geene baggerstalen meer, omdat de bestaande baggerterreinen voor het door de provincie te graven nieuwe Rijn-Schiekanaal worden in beslag genomen. De gemeente moet dus, wanneer niet tot verpachting wordt overgegaan, nieuwe stalen aanleggen, waarvoor dan in aanmerking zou moeten komen het terrein aan de Stinksloot ter grootte van +1.83 H.A., welk terrein thans grootendeels dient voor begraaf- en verbrandplaats van cadavers, uitwerpselen van lijders aan besmettelijke ziekten enz. De aanleg van een nieuwe baggerstaal daar ter plaatse zal, ruw geraamd, 45.000.—kosten, terwijl dan weer elders een nieuwe begraai- en verbrandplaats moet worden ingericht. Ook ligt het terrein aan de Stinksloot niet gunstig voor de exploitatie van een baggerstaal, aangezien het groot vaarwater zich op 0.9 K.M. afstand bevindt, zoodat het terrein voor de gegadigden naar de bagger en naar de andere stoffen niet bijzonder gemakkelijk te bereiken is. Om al deze redenen meenen wij, dat de gemeente de aan bieding van den heer van Ulden dient te accepteeren, al willen wij niet ontkennen, dat wij op grond van het in het rapport der heeren de Groot en de Monyé medegedeelde, aanvankelijk niet gedacht hadden, dat de gemeente bovengenoemde pachtsom aan den pachter zou moeten betalen. De redenen, waarom dit het geval is, zijn voor een deel hierin gelegen, dat het baggerbedrijf blijkt niet alleen geen voordeel op te leveren, doch zelfs een vrij groot verlies. De ingekomen aanbiedingen toonen dit ten duidelijkste aan. Trouwens, ook de beide zooeven genoemde rapporteurs hebben er reeds op gewezen, dat het baggerbedrijf een risquant bedrijf is, aangezien bij den geringsten tegenslag bij den verkoop verlies h.i. voor de deur staat. In de tweede plaats moet men niet vergeten, dat aan den pachter, behalve het eigenlijke baggerwerk en het vervoer van grond, puin enz., ook verschillende andere werkzaam heden, zooals wij reeds zeiden, zullen worden opgedragen en dat de gemeente dus die kosten nu uitspaart. Onder cijfers zijn die uit te sparen kosten echter moeilijk nauwkeurig te brengen. Doch hoe dit ook zij, het feit, dat de gemeente jaarlijks een vrij grootp bedrag aan den pachter moet betalen, is en blijft een tegenvaller. Met het stelsel der verbranding heeft dit echter niet te maken. Ook indien in plaats van tot ver branding tot de inrichting van een nieuw beltbedrijf was besloten, zou hetzelfde zich hebben voorgedaan; bij eigen exploitatie zou op het baggerbedrijf evenzeer verlies zijn geleden, terwijl bij verpachting van het reinigingsbedrijf met inbegrip van het baggerbedrijf de door de gemeente jaarlijks te betalen pachtsom zooveel hooger zou zijn geweest. Het door de gemeente te lijden nadeel is toch uitsluitend het gevolg hiervan, dat het baggerbedrijf op zichzelf slechts met verlies blijkt te kunnen worden geëxploiteerd. Op grond van een en ander geven wij U mitsdien in over weging ons te machtigen het baggerwerk en de uitvoering van verschillende andere werkzaamheden ondershands op te dragen aan P. van Ulden voornoemd volgens onderstaande voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. VOORWAARDEN voor de verpachting van het baggerwerk en de uitvoering van bijkomende werkzaamheden in de Gemeente Leiden. I- Algemeene Omschrijving. Artikel 1. De verpachting omvat 1°. Het uitbaggeren van de aan de Gemeente Leiden toebe- hoorende wateren. 2°. Het leveren en weghalen van stroo of zaagsel voor de veemarkten. 3°. Het vervoeren van alle stoffen, waarvan de gemeente zich wenscht te ontdoen. 2. Omschrijving van het baggerwerk. Art. 2. De wateren, welker uitbaggering hier bedoeld wordt, zijn in het algemeen alle boezemwateren (grachten, vaarten, slooten), gelegen binnen de gemeentegrens en aan de gemeente Leiden toebehoorendebovendien de Poel- en Endegeesterwetering. Indien tijdens den duur dezer overeenkomst nieuwe wateren binnen de gemeentegrens gelegen, in eigendom aan de gemeente overgaan, zullen ook deze op den voet dezer overeenkomst moeten worden uitgebaggerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 6