134
nadat het ten zijnen behoeve zal zijn ingericht en gewijzigd,
van de gemeente te huren tegen een huurprijs van 175.
'sjaars. De wijzigingen betreffen het doorbreken van muren,
het verbeteren van vloeren, het optrekken van scheidings
muren, enz., welke werken te zamen begroot worden op eene
uitgave van 650.
In het geheel zal dus voor de verbouwing van het perceel
een som van ƒ1750 noodig zijn, waarmede verkregen
wordt een behoorlijke toegang tot en een goede nooduitgang
uit de Graanbeurs en een ruime rijwielbergplaats, terwijl
bovendien jaarlijks een bedrag van ƒ175 als huur in de
gemeentekas vloeit.
Weliswaar wordt, zooals de Commissie van Fabricage op
merkt, door deze huur slechts een matige rente verkregen
van de verschillende uitgaven, die de gemeente zich in ver
band met den aankoop en de verbouwing van het perceel
moet getroosten, n.l. ƒ6970 voor kosten van aankoop en over
dracht en ƒ1750 voor verbouwing, d. i. te zamen 8720, doch
hiertegenover staat dan ook, dat een aanzienlijke en zeer
noodzakelijke verbetering ten behoeve der Graanbeurs wordt
verkregen. En dit juist was een van de voornaamste overwe
gingen, die tot den aankoop van het perceel hebben geleid.
Tenslotte zal de heer Damen, die genegen is het genoemde
gedeelte voor den tijd van 5 jaren te huren, de verplichting
op zich moeten nemen, om na afloop van de huur den schei
dingsmuur tusschen het aan de gemeente en het aan hem
toebehoorende perceel weder te doen opmetselen.
Wij geven U mitsdien in overweging:
a. door vaststelling van nevensgaanden suppletoiren be-
grootingsstaat een bedrag van ƒ1750 te onzer beschikking te
stellen voor de verbouwing van het perceel Burgsteeg No 6,
teneinde door dat perceel een nieuwen toegang tot de Graan
beurs met rijwielbergplaats te maken en het overblijvende
gedeelte geschikt te maken ter verhuring aan den eigenaar
van het aangrenzende pakhuis;
b. dat gedeelte, nadat daaraan de bovenomschreven wijzi
gingen zijn aangebracht, voor den tijd van 5 jaren te ver
huren aan den wijnkooper H. Damen tegen betaling vaneen
huurprijs van ƒ175 'sjaars, onder bepaling dat de huurder
na afloop van de huur den scheidingsmuur tusschen het aan
de gemeente en het aan hem toebehoorende perceel weder
moet doen opmetselen en verder onder de gebruikelijke voor
waarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 241. Leiden, 29 October 1912.
Bij het vaststellen der verordening van 12 April 1906
(Gem.blad No. 16), houdende wijziging van de artt. 21 en 91
der verordening op het Bouwen en Sloopen is, naar ons onlangs
bleek, eene omissie begaan, doordat tengevolge van een schrijf
fout in artikel 2 dier wijzigingsverordening, in plaats van
artikel 91, eerste lid, gelezen werd artikel 91. Zoodoende zou
niet zonder grond kunnen worden betoogd dat sedert dien
art. 91 van de verordening op het Bouwen en Sloopen slechts
uit één lid bestaat en dat de twee overige leden op gemelden
datum werden ingetrokken. Dat dit niet in de bedoeling lag,
blijkt evenwel bij lezing dier twee overige leden van art. 91
ten duidelijkste, terwijl bovendien in de zitting 10 December
1908 het tweede lid nog als bestaande werd aangemerkt,
doordien men daaraan toen eene bepaling sub c uitdrukkelijk
toevoegde (Zie art. 2 der wijzigingsverordening van 10 De
cember 1908, Gem.blad No. 31).
Ofschoon het dus nooit in de bedoeling heeft gelegen het
tweede en derde lid van artikel 91 der Bouwverordening in
te trekken, toch zou men afgaande op den tekst van de
wijziging van 1906 tot deze conclusie kunnen komen, terwijl
de tekst van het Gem.blad No. 31 van 1908 de verwarring
nog komt vermeerderen.
Daarom komt het onze Commissie gewenscht voor, dat art. 91
van de verordening van den 12en October 1905 op het Bouwen
en Sloopen (Gem.blad No. 25), laatstelijk gewijzigd bij de
verordening van 10 December 1908 (Gem.blad No. 31), opnieuw
verbeterd worde vastgesteld.
Van deze gelegenheid kan dan tevens worden gebruik
gemaakt om nog een paar andere wijzigingen in dit artikel
aan te brengen.
In het eerste lid van het artikel worden toch zooals
gezegd enkele ambtenaren opgenoemd die met het opsporen
der overtredingen van de bepalingen dezer verordening zijn
belast.
Ofschoon ook wat dit betreft deze bepaling in de praktijk
nooit tot moeilijkheden aanleiding heeft gegeven, lijkt een
kleine aanvulling daarvan niet overbodig. Immers de stelling
is zeer wel verdedigbaar, dat, waar ons Wetboek van Straf
vordering geene bepaling inhoudtwaarbij de verplichtingen
der opsporingsambtenaren in het algemeen worden omschreven,
de in het onderhavig artikel tot opsporing geroepenen, de
bevoegdheid tot het maken van proces-verbaal zouden missen.
Om dezelfde reden werden bijv. in art. 71 der verordening
van 2 Mei 1912 op de Straatpolitie (Gem.blad No. 17) en in
art. 67 van die van 23 Mei 1912 (Gem.blad No. 18) de daar
genoemde opsporingsambtenaren uitdrukkelijk tot verbaliseeren
verplicht verklaard.
Aanbeveling verdient het daarom thans ook voor dit artikel
hetzelfde te bepalen.
Tevens kan dan in het tweede lid sub b de naam: „Buurt -
commissarissen" worden vervangen door: „Bevolkingsagenten",
welken titel tegenwoordig door deze ambtenaren wordt gedragen.
Wij hebben derhalve de eer, om al deze redenen, ÏJ nevens
gaande concept-verordening ter vaststelling aan te bieden.
De Commissie voor de Strafverordeningen.
Aan den Gemeenteraad.
VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van
12 October 1905 op het Bouwen en Sloopen (Gem.blad
No. 25), laatstelijk gewijzigd bij verordening van 10
December 1908 (Gem.bl. No. 31).
Eenig artikel.
Artikel 91 van de verordening op het Bouwen en Sloopen
wordt gelezen als volgt:
„Behalve de dienaren der gemeentepolitie zijn met het
opsporen der overtredingen van de bepalingen dezer verorde
ning belast en tot het opmaken van proces-verbaal daarvan
verplicht, de technische ambtenaren van de gemeentewerken,
de Inspecteur der Bouwpolitie en de Opzichter bij de Bouw-
politie.
Dit geldt mede ten aanzien van
a. den Commandant en den Ondercommandant der Brandweer
en de Brandmeesters, voorzooveel betreft de artt. 18, 27
sub 33, 39, 40 derde en zesde lid, 43, 44, 46, 48, 56,
57 en 58.
b. de Bevolkingsagenten, voorzooveel betreft de artt. 71 en 72.
c. den Directeur en de overige ambtenaren van den Keurings
dienst van eet- en drinkwaren, voorzooveel betreft art. 24.
Aan ieder dezer ambtenaren wordt, voorzooveel de naleving
van eenig voorschrift meer bepaald aan hun zorg is opgedragen,
de last verstrekt om, ter handhaving dier bepalingen, zoo
noodig, de woningen en andere gebouwen alsmede de erven
ook tegen den wil van den bewoner binnen te treden, mits
met inachtneming van de bepalingen der wet van 31 Augus
tus 1853 (Staatsblad No. 83); de uitvoering van dezen last
zal te allen tijde mogen plaats hebben."
N°. 242. Leiden, 29 October 1912.
In een aan Burgemeester en Wethouders gericht adres d.d.
24 Juli j.l., hetwelk met het daarop ontvangen rapport van den
Commissaris van Politie in de Leeskamer ter visie ligt, ver
zoeken A. P. van Wijk c.s., allen bewoners van perceelen aan
de Hooglandsche Kerkchoorsteeg en Middelweg, dat het inrijden
van af den Middelweg door eerstgemelde steeg worde verboden.
Zij motiveeren dit verzoek door te betoogen, dat het inrijden
van beide kanten in deze steeg gevaar oplevert wegens de
nauwe passage, terwijl het telkens voorkomt dat daardoor
ruiten worden stuk gereden.
Het komt onze Commissie, in wier handen dit adres gesteld
werd, voor, dat dit verzoek moet worden ingewilligd.
Inderdaad is het verkeer door deze vooral in het midden
niet breede steeg, zeer druk en komen botsingen tusschen
elkander passeerende voertuigen en dientengevolge be
schadiging aan de aldaar gebouwde perceelen herhaalde
lijk voor.
Naar onze meening zoude daarin afdoende verbetering
kunnen worden gebracht indien het rijden door de Hoog
landsche Kerkchoorsteeg in de richting naar de Hooigracht
aan bestuurders van voertuigen en van motorrijtuigen op meer
dan twee wielen werd verboden.
Ditzelfde te verbieden aan bestuurders van motorrijtuigen
op twee wielen en van rijwielen komt ons voorshands
onnoodig voor.
Mitsdien zoude met opneming van bovenbedoeld verbod in
de artikelen 7 en 25 van de verordening van 23 Mei 1912
(Gem.blad No. 18) op het Rijden kunnen worden volstaan.
In dit laatste artikel zou echter tevens een andere wijziging
kunnen worden gebracht waarop de uitvoering dezer ver
ordening onze aandacht heeft doen vallen.
In de artikelen 24 en 25 toch wordt het rijden door de
Maarsmanssteeg, de Donkersteeg en de Watersteeg, zoowel
aan bestuurders van moterrijtuigen op twee wielen en rijwielen
als aan die van motorrijtuigen op meer dan twee wielen ver
boden. Van middernacht tot des voormiddags 6 uur evenwel