154 DONDERDAG 10 OCTOBER 1912. De heer Roem. M. d. V. Ik schaar mij aan de zijde van Burgemeester en Wethouders, maar toch meen ik, dat het wel goed is om over deze zaak eens na te denken. Eenige jaren geleden werd er algemeen in Leiden over geklaagd, dat de waterdruk zoo gering was. Toen is op den Hoogen Rijndijk een toren gebouwd, om zoo mogelijk dien druk te vermeerderen, des nachts het reservoir te vullen om overdag het water terug te geven. Wanneer men nu de buitenge meenten gaat aansluiten, mag men toch wel eens bedenken, of daardoor weder niet de waterdruk in Leiden zal worden verminderd. Ik zal echter toch stemmen voor het voorstel van Burge meester en Wethouders. De Voorzitter. Het voorstel is niet om geheel Leiderdorp aan te sluiten, maar alleen het stuk dat in blauw op de teekening is aangegeven. Wanneer u het praeadvies goed leest, zult zien dat het waterverbruik daar zeer gering zal zijn. De heer Roem. Het waterverbruik kan toenemen. En waar er eenige jaren geleden zoo geklaagd werd over den geringen druk in Leiden, daar mag men er toch wel eens over nadenken wat het gevolg zal zijn van verdere aansluitingen, te meer wanneer men nagaat welke gemeenten er al zijn aangesloten sedert de toren is gebouwd. De Voorzitter. Daarom raadplegen wij ook steeds onzen Adviseur en den Directeur van Gemeentewerken, juist met. het oog op de belangen van de gemeente Leiden. De heer Fokker. M. d. V. Ik zal geen stemming vragen over het voorstel, omdat hel toch al gebleken is, dat de Raad mijne bezwaren tegen het voorstel niet deelt, maar iets toch wilde ik nog wel naar voren brengen. U hebt zooeven iets geciteerd uit het schrijven van den Gemeentecommissaris, maar wanneer u den brief geheel hadt voorgelezen, dan zou het ook gebleken zijn dat principieel de Commissaris het niet geheel met mij oneens is, waar hij toch zegt, dat de Directeur van Gemeentewerken zich meer stelt op het standpunt van de Duinwatermaatschappij dan op het standpunt van de gemeente. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. VIII. Voorstel om de Commissie van Beheer over de ge stichten »Endegeest", »Voorgeest" en »Rhijrrgeest" te machtigen tot de uitvoering van eenige werken ten behoeve van het gesticht «Endegeest". (Zie Ing. St. No. 221.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. IX. Verordening, regelende de heffing van eene belasting onder den naam van Marktgeld te Leiden. (Zie Ing. St. No. 220) Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. De ar tikelen 1 tot en met 7 en daarna de geheele verorde ning worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. X. Verordening, regelende de heffing van eene belasting onder den naam Liggeld in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. No. 220.) Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. De artikelen 1 tot en met 8 en daarna de geheele verorde ning worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XI. Verordening regelende de heffing van eene belasting onder den naam van Havengeld in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. No. 220). Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. De artikelen 1 tot en met 7 en daarna de geheele verorde ning worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XII. Verzoek van de afd. Leiden van den Bond van Neder- landsche onderwijzers om de kosten van het geneeskundig attest ten behoeve van zieke onderwijzers(essen) voor rekening der gemeente te nemen. (Zie Ing. St. No. 204.) De beraadslaging wordt geopend. De heer van der Pot. M. d. V. Ik kan mij met het prae advies van Burgemeester en Wethouders over deze zaak niet geheel vereenigen. Burgemeester en Wethouders zeggen in de eerste plaats, dat de bekende circulaire eigenlijk geen ander doel had dan herinneren aan reeds bestaande verplichtingen. Nu is echter aan de Raadsleden een geschrift toegezonden door het adresseerend bestuur, waarin eenige gegevens ver strekt worden, die, als zij juist zijn, een eenigszins ander licht op de zaak werpen. Burgemeester en Wethouders zeggen in hun praeadvies: «Ingevolge artikel 8 der verordening van 25 Januari 1894 (Gem. Blad no. 6), houdende instructie voor de hoofden der openbare lagere scholen mogen de hoofden der scholen aan de onderwijzers of onderwijzeressen nooit langer dan drie dagen verlof geven om van de school afwezig te blijven, ter wijl bij het verleenen van een verlof voor langeren tijd zij de toestemming van ons College noodig hebben." Maar op dienzelfden 25sten Januari 1894 is ook vastgesteld eene instructie voor het onderwijzend personeel, waarvan art. 4 luidt als volgt: «Indien zij door ziekte verhinderd worden op de school tegenwoordig te zijn, zorgen zij dat het hoofd der school daarvan vóór den aanvang der school kennis draagt" en art. 5: «Indien zij om andere redenen afwezig wenschen te blijven, verzoeken zij, onder mededeeling dei- redenen, het hoofd der school om verlof enz." Hier wordt dus uitdrukkelijk onderscheiden tusschen het geval van afwezigheid wegens ziekte en alle andere gevallen van afwezigheid. Voor de laatstgenoemde gevallen is een uit drukkelijk verlof noodig; in geval van ziekte kan men vol staan met eene bloote mededeeling. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders, dat het hoofd van de school geen langer verlof mag geven dan van drie dagen, tenzij hij daartoe toestemming heeft ontvangen van Burge meester en Wethouders. Maar wanneer er nu in geval van ziekte geen verplichting is om verlof te vragen, dan behoeft ook het hoofd van de school geen toestemming van Burge meester en Wethouders om in dit geval verlof te geven van bepaalden duur. En dan vervalt daarmede de geheele rede neering van Burgemeester en Wethouders dat om die toe stemming te kunnen geven, noodig is een attest van den dokter, waaruit de gegrondheid der aanvrage blijkt. Zijn de verstrekte gegevens volledig, dan zou men zelfs kunnen vra gen, of Burgemeester en Wethouders wel ten volle bevoegd waren om deze circulaire uit te vaardigen, want de regeling van het verlof is getroffen door den Raad in de instructie voor het personeel. Kunnen Burgemeester en Wethouders nu zonder den Raad daarin te kennen, in die regeling een wijzi ging brengen, wat toch feitelijk door deze circulaire is geschied In de tweede plaats wijzen Burgemeester en Wethouders op eenige artikelen van de verordening regelende de jaar wedden der onderwijzers, waar gesproken wordt van «verlof wegens ziekte overeenkomstig het advies van den geneesheer." Nu lijkt mij uit het verband dezer artikelen te volgen dat zij slaan op andere gevallen dan waarvan hier sprake is. Daar is, dunkt mij, gedoeld op het geval, dat een onderwijzer wegens herstel van gezondheid zeer geruimen tijd van de school moet afwezig blijven, bijv. om naar een sanatorium te gaan, een geval dus, waarin wel geen onderwijzer zal nalaten, behoorlijk verlof aan te vragen en over te leggen een bewijs, dat voor zijn langdurig afwezig zijn een bepaalde reden is. Is dit niet juist, dan zou men moeten aannemen, dat de Raad bij het vaststellen van de jaarweddenregeling over het hoofd heeft gezien de vroeger vastgestelde regeling van het verlof en dat men er niet aan heeft gedacht dat juist voor het ge val van afwezigheid bij ziekte, het vragen van verlof niet noodig is. In ieder geval, en daarop wensch ik den nadruk te leggen, de regeling van het verlof ligt niet in de jaarwedden-veror- dening. maar in de instructies van 1894; daaraan hebben wij ons te houden en ook Burgemeester en Wethouders. Nu die opzettelijke regeling op zijde te stellen met het beroep op een passage in een andere regeling, waar over het verlof slechts min of meer in het voorbijgaan wordt gesproken, en waar misschien met de vroegere uitdrukkelijke regeling niet voldoende rekening is gehouden, dat gaat dunkt mij niet aan. Ik zal nu verder ter zijde laten de vraag naar de mindere of meerdere formeele juistheid van de circulaire, doch ik zou nog wel een enkel woord over den inhoud daarvan willen zeggen. Ik heb ergens in het praeadvies gelezen, dat ook «in de andere takken van dienst met groot personeel" een attest van den dokter moet worden overgelegd. Dat staat daar eenigs zins vaag; kan het niet wat nader worden gepreciseerd Moe ten bijv. de ambtenaren ter Secretarie een derg lijk attest overleggen? En de gemeentewerklieden? En daarop komt het aan moeten zij dit attest overleggen op eigen kosten In ieder geval kan niet worden ontkend, dat het voor de onderwijzers iets nieuws was. Burgemeester en Wethouders zeggen wel, dat het een bèstaande zaak was, en nu wil ik wel aannemen, dat er onderwijzers zijn geweest, die onge vraagd en onverplicht zulk een attest hebben overgelegd, doch van verscheidene onderwijzers heb ik vernomen, dat zij ziek zijn geweest gedurende een langen tijd, zonder dat er sprake is geweest van het overleggen van een attest van een geneesheer, ja zelfs van het uitdrukkelijk vragen van verlof. En daarom is de ontstemming bij de onderwijzers, waarvan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 6