150
DONDERDAG 10
OCTOBER 1912.
Ik wensch den heer Korevaar verder ook openlijk dank te
betuigen namens de leden van ons College en namens den
Secretaris. En wat ik reeds in het College van Burgemeester
en Wethouders heb mogen verklaren, dat wensch ik nog eens
in het openbaar te herhalenwij verliezen in den heer Kore
vaar een man op wiens compas wij konden zeilen, bij de
vraagstukken, die meer speciaal tot zijne competentie behoor
den; een man op wiens gezond oordeel we konden afgaan,
ook waar het betrof zaken, die niet direct aan zijne zorgen
waren toevertrouwd. De heer Korevaar was een man op wien
wij volkomen konden vertrouwen, volkomen ter zake kundig,
eerlijk en rechtschapen, en bovendien altijd goed gehumeurd
en vriendelijk in den omgang.
Wij zullen zeker bij de twee samenkomsten in de week
van ons College, zijn vriendelijk gelaat, zijn aangenamen omgang
en zijn altijd prettig en opgewekt humeur missen.
Mijne HeerenBij den slag, die de gemeente, uwe Vergadering
en ons College treft, mag ik wel releveeren het lichtpunt dat
er gelukkig is en dat hierin bestaat, dat de heer Korevaar
besloten heeft niet af te treden als Gemeenteraadslid. Mag ik
dan de hoop uitspreken, dat het hem nog jarenlang gegeven
zij in deze vergadering werkzaam te zijn tot nut en welzijn
van de gemeente, dat hij dit moge doen in opgewektheid
en dat het besluit, waarbij hij zich minder bezigheden schept,
moge strekken tot verbetering van zijne gezondheid. Dat de
heer Korevaar nog jarenlang te midden van de zijnen een
gelukkig en waardig ingezetene moge zijn van de gemeente
Leiden.
Mijne Heeren Ik heb gezegd.
{Langdurige toejuichingen.)
De heer Korevaar. M. d. V. Ik dank u zeer voor uwe
hartelijke en vriendelijke woorden; ik dank ook de leden van
den Raad voor hunne instemming met het door u gesprokene.
Het doet mij goed zoo op het laatste oogenblik, dat ik op deze
plaats zit, een dergelijk bewijs van waardeering te mogen ont
vangen, waar inderdaad het genomen besluit mij heel veel
moeite heeft gekost.
Nu het er echter eenmaal ligt, nu zie ik nog eens even
terug en dan vraag ik mij af, of het wel mijn werk ge
weest is, als er in de laatste jaren veel in het belang van
de gemeente gedaan is. Want als ik terugdenk aan de wel
willende medewerking, die ik steeds van den Raad heb onder
vonden, want het debat dat ik hier heb mogen voeren bleef
steeds zakelijk, dan maakte dit mijn arbeid voor de gemeente
gemakkelijk. Hetzelfde ondervond ik in het College van Burge
meester en Wethouders onder uwe vriendelijke en humane
leiding, en van mijne medeleden in welke samenstelling ook.
Ook den Secretaris breng ik hier openlijk mijn dank voor de
inlichtingen, die hij steeds bereid was mij te geven. En bedenk
ik dan tevens, dat ik van de ambtenaren, van de hoofd
ambtenaren af tot den geringsten werkman toe altijd de meest
mogelijke welwillendheid en medewerking heb ontvangen en
herinner i'k mij de stille sympathie van de burgerij, dan zijn
dit feiten, die mij mijn werk zeer hebben vergemakkelijkt.
Alles te zamen genomen meen ik dus te mogen aannemen
dat het meer is geweest de harmonische samenwerking van
de burgerij en de besturende colleges, die bewerkt heeft, dat
zooveel geschied is in de laatste jaren.
Ik eindig dan ook met den wensch, dat onder uwe talent
volle leiding, M. d. V., die samenwerking tusschen streven
en werken van de burgerij van Leiden en de haar besturende
colleges nog vele jaren moge voortduren.
{Langdurige toejuichingen.)
De Voorzitter. En thans mijne Heeren, verzoek ik u als
hulde aan den Wethouder Korevaar u allen van uw zetel te
verheffen.
De leden verheffen zich allen van hun zetel.
De Voorzitter deelt mede, dat verder zijn ingekomen
2°. Mededeeling van S. J. Le Poole dat hij de benoeming
tot lid van het bestuur der Stedelijke Werkinrichting aanneemt.
3°. Mededeeling van den Minister van Binnenl. Zaken van de
goedkeuring van het besluit tot benoeming van H.D. Brascamp
tot tijdelijk leeraar aan het Gymnasium.
De Voorzitter. Ik moet in verband met deze goedkeuring
ter kennis van den Raad brengen, dat is ingekomen het volgende
schrijven van Curatoren van het Gymnasium aan Burge
meester en Wethouders:
Leiden, den 26 September 1912.
Het is ons gebleken, dat bij ons voorstel tot benoeming
van een tijdelijken leeraar geen rekening is gehouden met
het feit, dat de Heer H. D. Brascamp, die sinds dien door
den Gemeenteraad als tijdelijk leeraar is benoemd, eerst met
1 October hier zijne lessen kon aanvangen. Dientengevolge
dient ons desbetreffend voorstel te worden herzien. Wij stellen
nader voor, dat de tijdelijke leeraar wordt benoemd voor den
cursus 19121913 en dat die benoeming inga op den 1 Octo
ber 1912 en zulks op een jaarwedde van f 1800.over een
vol jaar berekend, en geven U in overweging de noodige
stappen in deze richting te doen.
Curatoren van het Gymnasium
Fockema Andreae,
Voorzitter.
De Jong,
Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente
Leiden.
De Voorzitter. Wij zullen dientengevolge ons besluit moeten
herzien. Kunnen de heeren goedvinden deze zaak als spoed-
eischeud dadelijk te behandelen? Zoo ja, dan is daartoe besloten.
Burgemeester en Wethouders stellen dan voor om den heer
Brascamp te benoemen met ingang van 1 October en op het
zelfde traktement, van ƒ1800.per jaar, waarvan hem echter
voor dezen cursus slechts aa zal worden uitbetaald.
Aldus wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
besloten.
4°. Missive van den Commissaris der Koningin ten geleide
van de besluiten tot benoeming van de heeren D. van Lith,
B. E. Spijker P.H.zn. en J. P. Fontein tot Zetters der Rijks
Directe Belastingen.
5°. Dankbetuiging van de Adjunct-Inspecteurs van Politie
voor het Raadsbesluit tot verbetering hunner positie.
Dit stuk luidt als volgt:
Leiden, 7 October 1912.
Ondergeteekenden, adjunct-inspecteurs van politie te Leiden,
hebben de eer UEdelAcbtbare Heeren hierbij beleefd hunnen
dank te betuigen, voor de op 19 September j. 1. in Uwe zitting
aangenomen verordening, waarbij hunne positie zoo belang
rijk verbeterd wordt.
De Adjunct-Inspecteurs van Politie
L. Duval.
D. L. van Hoorn.
J. H. L. Carstens Jr.
H. R. van der Meulen.
J. A. H. J. Waller.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van de Vereeniging ter behartiging van de be
langen der vrouw te Rotterdam, om niet aan te nemen het
voorstel tot het verleenen van ongevraagd eervol ontslag aan
de onderwijzeres Mej. J. van der Laan.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
2®. Verzoek van den Algem. Nederl. Opzichters- en Teekenaars-
bond om aan de opzichters en teekenaars der gemeente een
extra-bezoldiging toe te kennen van 50.'sjaars voor het
bezit van een of meer diploma's.
Dit stuk luidt als volgt:
's Gravenhage, 21 September 1912.
Edelachtbare Heeren,
Ondergeteekenden, C. J. W. de Jongh en J. B. M. Lamers,
respectievelijk Voorzitter en Secretaris van den Algemeenen
Nederlandschen Opzichters- en Teekenaarsbond, laatstelijk
goedgekeurd bij Koninklijk Besluit dd. 7 Januari 1910 n®. 46
en gevestigd te 's Gravenhage, De Carpentierstraat 112, hebben
de eer Uw College te verzoeken de opzichters en teekeDaars
in dienst van Uwe gemeente, die in het bezit zijn van een
der in onze bijgaande Memorie van Toelichting vermelde
diploma's, een extra bezoldiging toe te kennen van 50.
per jaar.
Voor de toelichting van hun verzoek verwijzen adressanten
naar bijgaande Memorie van Toelichting.
't Welk doende, enz.
C. J. W. de Jongh,
Voorzitter.
J. B. M. Lamers,
Secretaris.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
3°. Verzoek van M. J. v. d. Voort om terugbetaling van
plaatselijke directe belasting, dienst 1911.
Dit stuk luidt als volgt: