62 DONDERDAG 2 MEI 1912. regeling betreffende de beerputtenzij wijken dan ook zoo mogelijk, van die regeling af voor de binnenstad. Ik her inner mij als lid van de Commissie voor fabricage, dat in de binnenstad maar weinig beerputten worden geplaatst. Wel in de buitenwijken. Ik ben van meening, dat Burge meester en Wethouders overtuigd zijn, dat die beerputten niet veel beteekenen, en dat het gebruik daarvan met water spoeling niet voldoet aan het beoogde doel, tenzij men er een rooster in plaatst. Het systeem van de beerputten is er een, dat al vele jaren wordt aanbevolen, doch men moet een rooster vóór de uitmonding plaatsen, om de vaste stoffen af te scheiden, doch het plaatsen van een rooster in een beerput is een onmogelijkheid, omdat in minder dan geen tijd een verstopping zou plaats hebben door papieren en anffere dingen, waardoor de afvoer afgesloten zou zijn en de put zou overstroomen. Vandaar dat de beerputten in Beiden geen rooster hebben. In verschillende rapporten, die in de Leeskamer ter visie hebben gelegen, worden de beerputten dan ook als een lapmiddel beschouwd. Men heeft ook de opinie gevraagd van andere gemeenten buiten Leiden en deze luiden min of meer gunstig, doch dit komt, omdat in de meeste dezer gemeenten geen doorspoeling is, zoodat de faecalien in den put blijven liggen en er een zuiveringsproces plaats heeft, terwijl, als er doorspoeling is, de zwaardere stoffen niet bezinken en de put dan niet voldoet. Dat faecaliën in een beerput, waar men vuil en menagewater loost, achter blijven, is een illusie. Dat geschiedt niet. Ik weet plaatsen aan te wijzen, waar een beerput 7 tot 17 jaren aanwezig is, zonder geruimd te zijn. Dat is een bewijs, dat de stoffen niet in den put blijven liggen, juist het tegenovergestelde als door den heer Vergouwen is opgemerkt. Door den aanvoer van water komen deze in de grachten terecht. Waar men nu algemeen erkent, dat het voordeel uiterst gering is, wil ik den Raad voorstellen, om den bouwondernemers die kosten geheel te vergoeden. Van alle kanten hoort en ziet men, dat een beerput niets geeft. Men zegt, het zal iets geven, en voor dat eene iets durven Burgemeester en Wethouders niet den boel opruimen, ik vind het onverantwoordelijk om de bouwsndernemers groote kosten te laten maken, waarvan men niet overtuigd is dat zij absoluut noodig zijn. De Voorzitter. Wanneer u dat voorstel wilt doen, zoudt u het dan schriftelijk willen formuleeren, dan kunnen wij het als voorstel behandelen. De heer Botermans. M. d. V. Ik heb mij ook voldoende overtuigd van de werking van die putten. Ik heb er zelf een geplaatst, een jaar of zeven geleden, dien heb ik dezer dagen onderzocht en er zat totaal niets in. Zoo heb ik een stuk of twaalf van deze putten gelicht en nergens vond men wat men er in zocht. Die dingen doen naar mijn overtuiging geen dienst; zooals reeds gezegd is, door het veie ménage- water, hemelwater, enz. wordt direct de boel weggedreven. De Gezondheidscommissie zegt, dat zij wel eenigszins dienst doenmaar ik kan daarin niet medegaan, en waarom niet Als in de beerputten een verteringsproces plaats vond, zou er een bezinksel in moeten achterblijven, en dat is er ook niet in. Mijns inziens is het hoog tijdom de beerputten af te schaffen. Nu wordt gezegd, de putten kosten 100 dienende voor 2 huizen, en daarvan betaalt men een rente van 5 per jaar; maar als een bouwondernemer een werkmanshuis bouwt, dat 1200 a 1400 kost en er komt bij voor elke woning ƒ50 voor een put, dan is dat een zware belasting. Ik ken bouwondernemers, die tot op dit oogenblik hier geplaatst hebben voor 6000 a 7000 aan putten en dan vind ik het treurig dat die menschen, die het toch ook met werken moeten verdienen, het voorbeeld voor oogen hebben dat die putten totaal geen dienst doen en weggegooid geld is; en ik vind het jammer, dat die menschen daarvoor niet eerder zijn opgekomen om die putten op te ruimen. Indertijd heb ik den provincialen hoofdingenieurden heer Van der Vegt, bezocht, en die heeft mij anders uitgelegd, wat zijn bedoe ling was, maar als Gedeputeerde Staten weten, dat op het oogenblik de putten geen dienst doen, dan zullen zij er toe medewerken om ze zoo spoedig mogelijk te doen opruimen. De heer Fischer. M. d. V. Ik zou nog een kleinigheid in het midden willen brengen naar aanleiding van het voorstel van den heer Fokker c. s. Ik wil mij nu niet uitlaten over de wenschelijkheid van het voor en tegen, maar het voorstel zooals het thans luidt, is werkelijk absoluut onaanneme lijk, want er staat in, dat een beerput niet geëischt zal worden, wanneer de rioleering op een zoo grooten afstand van bet openbaar water in het hoofdriool loostdat dit hoofd riool geacht kan worden dezelfde functie te verrichten als een beerput, en daarover loopt nu juist de kwestie. Som migen van de heeren zeggen, de beerput verricht absoluut geen functie en de Gezondheidscommissie vindt beerputten nog zoo heel kwaad nietdus wie zal nu uitmaken, of een hoofdriool geacht kan worden dezelfde functie te verrichten als een beerput? Dat is iets, wat onmogelijk kan worden uitgemaakt in dezen vorm. De heer Pera. M. de V. Ik wil alleen even verklaren dat ik met het voorstel van de heeren Fokker, Botermans en Sijtsma medega. De reden daarvoor is in de eerste plaats, dat hoewel Burgemeester en Wethouders het advies van de Gezondheidscommissie heel krachtig noemenik dat advies in dat opzicht van zeer twijfelachtige waarde vind, want het is zoo saai gesteld, dat er hoegenaamd geen overtuigd oordeel uitspreekt. Als men daarin leest, dat het moeilijk is uit te maken in hoe verre de putten geheel den dienst bewijzen, dien men bij de invoering er van meende te mogen verwachten, doch dat het h. i. wel schijnt vast te staan dat de putten in elk geval ten deele aan de verwachting beantwoorden, dan geeft de commissie genoegzaam te kennen, dat zij met zekerheid er niets van weet en dan is het voor ons heel moeilijk, om te zeggen, dat die putten moeten gehandhaafd blijven. Wat de opmerking van den heer Fischer betreft, dat, als de beerputten niets beteekenen, de vergelijking met riolen niet opgaat omdat men veronderstelt, dat die wel wat doen, moet ik opmerken, dat het best mogelijk is, dat de riolen meer dienst doen dan de putten. Ik heb een onderzoek inge steld bij de personendie met de beerputten werken en die hebben mij gezegd, dat wat men in de beerputten vindt, zoo wat niets is. Als de putten een dienst deden, zooals de Ge zondheidscommissie zegt, dan zouden daarvan de bewijzen moeten zijn. Waar dat echter twijfelachtig is, meen ik, dat het zeer wenschelijk is, met het voorstel van den heer Fokker mee te gaan. Als men verder zou willen gaan en alle beer putten afschaffen, dan is het misschien wel te onderzoeken, of de tegenwoordige raadsman van Gedeputeerde Siaten nog hetzelfde oordeel is toegedaan als de vroegere ingenieur van de provincie, mijnheer v. d. Vegt. In elk geval lijkt het mij wenschelijk, te beginnen met het voorstel van den heer Fokker aan te nemen. De heer Botermans. M. d. V. Ik zou nog even iets in het midden willen brengen. De gemeente schrijft voor aan de bouwondernemers en aan particulieren, die huizen laten bou wen om beer putten te makenmaar dan vind ik het treurig, dat de Gemeente daarin zelf niet voorgaat. De gemeente maakt een nieuw riool in de Kolfmakersteeg en Kloksteeg en alles loopt maar plompweg in het Rapenburg. Waarom nu niet aart de walzijde ook zoo'n beerput geplaatst, dan had men toch minder vervuiling van ons mooi Rapenburg te wachten. Er wordt toch genoeg in den zomer geklaagd over de lucht die uit het Rapenburg opstijgt. De heer Sijtsma. M. d. V. Als medeonderteekenaar van het amendement zou ik ook nog een enkel woord in het midden willen brengen. Ik wil beginnen met te herinneren aan de debatten, in 1905 in den Raad gehouden. Toen heb ik mij al sceptisch geplaatst tegenover deze puttenik had al gehoord, dat zij met veel zouden geven en ik heb den heer Korevaar gevraagd, als wij er buiten konden, of het dan niet beter zou zijn, er niet mee te beginnen en eens de kat uit den boom te kijken, hoe het in andere gemeenten zou gaan, omdat men de menschen, bouwers in het bijzonder, een grooten last zou opleggen. De Commissie voor Fabricage was toen meer optimistisch gestemd, maar het blijkt nu toch wel, dat het resultaat tenminste niet zoo schitterend is als men in den aanvang meende. Nu geloof ik ook, wanneer de Raad nu in de gelegenheid is, en die gelegenheid wordt door ons voorstel geopend, om zoo al niet geheel die putten af te schaffen dan toch iets in die richting te doen, dat wij dat niet moeten nalaten. Nu heeft de heer Fischer ons schaakmat willen zetten, hij deed alsof hij zeggen wilde: daar zit gij nu mee! Ik dacht op dat moment aan de Tweede Kamer, waar men ook daarin wel aardigheid heeft, maar hier doen wij het zoo niet. Wij trachten hier zaken te doen en helpen elkaar aanvullen. Ik zou zeggen, de beoordeeling of de putten noodig zijn of niet, laten wij aan Burgemeester en Wethouders over. Burgemeester en Wethouders zijn het voorstel blijkbaar niet geheel en al ongunstig gestemd; zij zeggen: de putten voldoen niet aan alle eischen, maar toch wel eenigszins en wanneer wij nu zeggen, dat in gevallen, wanneer de afstand van het huis tot het water vrij groot is, kan een riool ook aan dezelfde eischen voldoen en dan behoeven wij de putten niet voor te schrijven, dan kunnen wij het toch wel in handen van Bur gemeester en Wethouders geven, om te beslissen wanneer er putten moeten zijn en wanneer niet; wanneer het riool hetzelfde kan doen als de put zelf, dan worde de put uitge schakeld. Daarom geloof ik dat we het bezwaar hetwelk de heer Fischer opperde, absoluut niet behoeven te vreezen en ik zou wel in overweging willen geven, het voorstel aan te nemen. Dat zal bevrediging geven in kringen van de burgerij,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 8