DONDERDAG 2 MEI 1912. 61 VI. Verzoek van den Bond van Bouwondernemers voor Leiden en omliggende gemeenten om wijziging van de artt. 11 en 41 der verordening op het Bouwen en Sloopen. (Zie Ing. St. No. 91). De Voorzitter. Tevens komt hierbij in behandeling het voorstel van de heeren Fokker, Botermans en Sijtsma luidende: Leiden, 29 April 1912. Ondergeteekenden hebben de eer aan den Raad voor te stellen aan art. 41 der Verordening van 12 October 1905 (Gemeenteblad No. 25) toe te voegen een nieuwe zinsnede luidende: »De vijfde alinea van dit artikel is niet van toepassing op riolen, buizen en leidingen tot afvoer van faecaliën uit per- ceelen welker rioleering op een zoo grooten afstand van het openbaar water in het hoofdriool loost,' dat dit hoofdriool geacht kan worden dezelfde functie te verrichten als een beerput". Fokker. J. Botermans. K. Sijtsma. Dit voorstel, voldoende ondersteund, en maakt een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Het voorstel van Burgemeester en Wet houders luidt, om afwijzend te beschikken, gehoord de Gezond heidscommissie. De heer Fokker. M. d. V. Het zij mij vergund met een enkel woord het voorstel, door ons gedaan, te verdedigen, tevens ter bestrijding van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dat het verzoek van adressanten niet geheel kon worden toegestemd, heb ik ook wel begrepen, maar ik heb niet kunnen inzien en zeker niet uit de stukken kunnen leeren, dat de Raad geheel afwijzend zou moeten beschikken. Ik heb ook niet begrepen, waarom Burgemeester en Wethouders na, zooals zij dat noemen, de krachtige bestrijding van de Gezondheids commissie, er toe zijn gekomen, om niet te doen, wat zij zich eerst hadden voorgenomen en niet voor te stellen, wat ten slotte dan door ons wel is voorgesteld. Het spijt mij, dat ik het zeggen moet, er zijn hier wel leden van de Gezondheids commissie, die zich straks zullen kunnen verdedigen maar die bestrijding van de Gezondheidscommissie lijkt mij aller minst krachtig. Ais men die krachtig noemt, dan is het misschien de bedoeling geweest van den steller van het ingekomen stuk, een complimentje te maken aan het adres van de commissie, maar ik geloof, dat het niet meer is dan een beleefdheidsphrase. Het verbaast mij in de eerste plaats, dat Burgemeester en Wethouders niet zijn opgekomen tegen de bewering van de Gezondheidscommissie, dat de riolen hier zelden met zorg zijn gemaakt. Ik had gedacht, dat de Wethouder van Fabricage, die altijd nogal strijdlustig is, daartegen zou zijn opgekomen en tegen dezen smet op de bouwpolitie zou hebben geprotesteerd. Het is toch geen geringe beschuldiging, die hier wordt geuit, dat de riolen hier ter stede niet of zeer zelden met zorg worden gemaakt. Hebben wij hier geen opzichters, die er naar kijken? Wordt van gemeentewege niet behoorlijk nagegaan, wanneer straten worden overgenomen, of de riolen wel goed gemaakt zijn? Ik kan mij niet voorstellen, dat de heer Korevaar dat op zich zou hebben laten zitten. Ik geloof het ook niet. Ik geloof eerder, dat het maar een wapen is tegen de onder teekenaars van het adres, dat in handen van de Gezondheids commissie is gesteld. De commissie gaat daarna den lof bezingen van de beerputten, die dan eenigszins aan het bezwaar van de slechte riolen moeten tegemoet komen. Van die beerputten kan de commissie echter ook niet veel goeds zeggen. Zij kan alleen zeggen, dat zij ingericht zijn als septictanks, die de stoffen moeten ontleden en den inhoud als onschadelijk afvoeren. Dat is de bedoeling geweest, maar van dezelfde putten, die in Amsterdam zijn gebruikt, is gebleken, dat het overvloeiend vocht uit de putten even verontreinigd was als de rioolstoffen, die direct afvloeien. Veel nut hebben die putten dus niet afgeworpen. Het nut van de beerputten moet voor mij nog worden aangetoond. En, zegt de Gezondheidscommissie verder, het is moeilijk uit te maken, maar het schijnt wel vast te staan dat zij in ieder geval ten deele aan de verwachting beantwoorden, en dat veilig mag worden aangenomen, enz. »Het schijnt vast te staan", heelemaal vast staat het dus toch niet; »dat zij in ieder geval ten deele aan de verwachting beantwoorden", voor welk deel, voor een groot deel of voor een klein deel, zegt de Gezondheidscommissie ook niet, voor een deel, en dat schijnt nog maar. Die beerputten schijnen, en nu zeg ik schijnen maar laat ik liever zeggen, blijken verbazend weinig dienst te doen en het is toch bekend, dat zij de bouwondernemers op groote kosten jagen. Nu wordt gezegd, dat het gemiddeld f 100 is, maar er zijn verschillende panden waar die kosten heel wat meer dan f 100 bedragen en waar het dus heel wat meer is geworden dan f 2,50 per jaar en per perceel wat de beer putten den bouwondernemer kosten. Waar dat zoo is, waar het zoo verbazend dubieus is of die putten hun dienst doen, geloof ik dat wij niet in alle gevallen aan het behoud van die putten moeten hechten, en dat wij goed doen waar wij nu wel weten dat Gedeputeerde Staten nooit zouden goedkeuren, dat wij de beerputten voorgoed afschaften, wij behoeven niet tegen de bierkaai te' vechten, dat zou weinig resultaat opleveren met te trachten, waar het niet gaat tegen het belang van de volksgezondheid, kwijt te raken wat wij kunnen kwijtraken. Daarom zou ik kunnen medegaan met de idéé, die Burgemeester en Wethouders in de eerste plaats hebben gehad, om, waar verwacht kon worden dat het hoofdriool dezelfde functie zou verrichten als de beerputten, in die gevallen degenen die een huis bouwen of verbouwen, vrij te stellen van het maken van een beerput. Ik geloof, dat wij dan de gezondheid geen schade doen en dat wij dan de bouwondernemers geen last opleggen, waarvan het nut problematiek is in het algemeen en zeker in twijfel moet worden getrokken daar, waar het hoofdriool denzelfden dienst kan verrichten als de beerputten zouden doen. Het is daarom, dat wij te rade zijn gegaan om dit voorstel te doen, dat wij in de welwillende belangstelling van den Raad aanbevelen. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zal het voorstel van de heeren niet steuneu, omdat ik meen dat er een groot gevaar ligt, niet in de welwillendheid van den Raad waarop de heer Fokker zich beroept, maar in het oordeel van Gedeputeerde Staten in dezen. Zooals tqrecht door Burgemeester en Wet houders is medegedeeld hebben indertijd Gedeputeerde Staten een voorschrift gegeven, aangaande de beerputten waarvan hier sprake is en dat is natuurlijk ter oplossing van de kwestie die hier aanhangig is op het oogenblik van veel gewicht. Zoo lang de meening van Gedeputeerde Staten niet gewijzigd is, blijft die van het allergrootste gewicht en blijven wij er natuurlijk altoos tegen botsen, hoeveel wij ook doen. Dat neemt niet weg, dat ik toch aan den anderen kant heel veel voel voor hetgeen door de verzoekers den Raad is medege deeld en ik sluit mij in zooverre aan bij hetgeen de heer Fokker gezegd heeft, ik heb het medegemaakt, dat die beer putten voorgeschreven zijn. Dat was, zooals terecht herinnerd wordt in het Ingekomen stuk, in de Magdalena Moonstraat. Toen moest daar een groot riool gemaakt worden om te zorgen, dat de wateren van den Vliet niet verontreinigd zouden worden, maar aan dat riool zijn in die straat door. de Gemeente toegevoegd kleine ruimdamkasten en groote ruimdamkasten en nu heeft de ondervinding geleerd, dat de putten, waarvan men verwachtte dat zij vol zouden raken en van tijd tot tijd geledigd zouden moeten worden, alleen een klein bezinksel bevatten, terwijl juist de ruimdamkasten op tijd moeten worden schoongemaakt en dat derhalve de putten niet hebben beantwoord aan het doel, waarvoor zij zijn voorgeschreven en dus op de bouwondernemers wel dege lijk een groote last is gelegd. Wat is nu het geval. De Gezondheidscommissie zegt, het is terecht in herinnering gebracht, dat de riolen niet altijd even goed gemaakt zijn en dat zij den grond verontreinigen, maar M. d. V., de ondervinding leert dat de putten altijd vol zijn. Wanneer men den grond weggraaft en de deksel er af neemt dan vindt men, dat de putten vol zijn. Zoodra er dus ménagewater bij komt, stroomt dat onmiddellijk in de riolen, dus of er putten zijn of niet, de grond wordt even zeer verontreinigdvolgens de Gezondheidscommissie. In plaats dat het water rechtstreeks door het riool stroomt, stroomt het eerst door de putten en dan in de riolen. De putten vormen dus slechts een tusschenruimte. Wat de Ge zondheidscommissie van de beerputten heeft gezegd, is dus voor de praktijk van geen waarde. Wij zitten echter altijd met de meening van Gedeputeerde Staten omtrent deze zaak en zoolang Gedeputeerde Staten niet van andere gedachten zijn, zullen Burgemeester en Wethouders niet anders kunnen doen dan dezp putten voor schrijven. De mogelijkheid bestaat echter, dat, waar moge lijk, dispensatie wordt verleend, of dat de kosten van de putten wat beperkt worden door kleinere putten voor te schrijven, die minder kosten. In elk geval zouden Burge meester en Wethouders aan Gedeputeerde Staten te kennen kunnen geven, dat het in de praktijk gebleken is, dat die putten geen of weinig dienst doen en kunnen vragen, of het niet mogelijk is, dat voorschrift ongedaan te maken ten einde het mettertijd zonder putten te kunnen doen. De heer Rcem. M. d. V. Ik wil beginnen met te zeggen, dat ik mij vereenig met het standpunt van Burgemeester en Wethouders. Het is uit de stukken en uit den brief van Burgemeester en Wethouders aan de Gezondheidscommissie duidelijk te zien, dat zij niet dwepen met de bestaande

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 7