DONDERDAG 2 MEI 1912. 57 dat het in de laatste jaren reeds meermalen de aandacht heelt getrokken, dat in Leiden en omliggende gemeenten, zoowel door kleinere patroons als door gezellen, die in hun jeugd door omstandigheden verstoken zijn geweest van eenig vakonderwijs te profiteeren, eene sterke behoefte werd gevoeld zich alsnog in de theorie van hunne ambachten althans eeniger- mate te bekwamen; dat het Bestuur gemeend heeft op den weg zijner Vereeni- ging te liggen, in die behoefte zooveel "mogelijk te voorzien, opdat patroons en gezellen door deskundige voorlichting zouden kunnen bereiken, hetgeen blijkbaar een voorwaarde van hun bestaan werd geacht; dat het daarom in het najaar van 1911 bij advertentie in het »Leidsch Dagblad" eene oproeping heeft gedaan aan allen, die in een vakteekencursus voor volwassenen, die des avonds in de daarvoor als het ware aangewezen zalen der Ambachts school zou kunnen worden gehouden, belangstelden, om daar van door opgave van naam en adres te doen blijken; dat op dezen oproep niet minder dan 94 personen, zoowel uit Leiden als van buiten zich hebben aangemeld, terwijl later nog van verschillende kanten werd vernomen, dat de adver tentie niet in alle kringen van ambachtslieden was doorgedrongen, zoodat het aantal liefhebbers nog hooger moet worden gesteld dat het Bestuur, waar de behoefte aan een dergelijken cursus zelfs nog boven de verwachting was gebleken, gemeend heeft daarmede een proef te mogen nemen en gedurende een drietal maanden uit eigen middelen een avondschool te moeten openen, teneinde na te gaan of de plannen der Vereeniging op den duur uitvoerbaar zouden zijn; dat deze proefneming uitmuntend is geslaagd; dat toch van 15 Januari tot 15 Maart 1912 aan een 40-tal timmerlieden, meubelmakers, metselaars, steenhouwers, huis-, vuur- en rijtuigsmedenmachine-bank- en constructie werkers en vormers, allen boven 20 jaar, op 2 avonden van 2 uur, per week, vakteekenlessen door twee onderwijzers der ver eeniging zijn gegeven, terwijl de overige ambachtslieden, wier vakken een meer voorbereid onderwijs vereischten en waarvan de kosten niet dadelijk waren te overzien, voorloopig op een candidatenlijst werden ingeschreven; dat deze avondlessen met klimmende belangstelling en tot groote voldoening, zoowel voor leerlingen als onderwijzers zijn gehouden, zoodat het Bestuur het met de deelnemers ten zeerste zou betreuren, indien het bij deze zoo welgeslaagde proefneming zou moeten blijven; dat echter aan eene voortzetting niet valt te denken indien de Vereeniging daartoe niet door financieelen steun in staat wordt gesteld; dat immers voor het geschetste doel niet mag en niet kan gebruik gemaakt worden van de gelden die ten bate der dagschool door de Vereeniging worden ontvangen, welke gelden bovendien daarvoor niet meer dan toereikend zijn; dat het nu wel in de bedoeling ligt eenig schoolgeld te heffen, doch dit uit den aard der zaak slechts laag zal kunnen worden gesteld, terwijl het Bestuur den avondcursus ook gaarne voor onvermogenden of werklooze arbeiders zou willen openstellen dat, waar het aantal contribueerende leden der Vereeniging, ondanks onvermoeide pogingen om meer leden te winnen, in de laatste jaren zeker niet stijgende is, ook op baten uit die richting niet mag worden gerekend; dat zoodoende, het Eestuur, na eerst de overtuigende bewijzen te hebben vergaard en verkregen dat voor Leiden en om liggende gemeenten de behoefte aan een cursus als bedoeld, in zeer sterke mate bestaat, thans het oogenblik gekomen acht zich tot Rijk, Provincie en Gemeente te mogen wenden, ten einde door het verkrijgen van subsidiën zijne reeds met zooveel ingenomenheid begroete plannen, op goeden grondslag te kunnen verwezenlijken dat het Bestuur, overeenkomstig hierbij overgelegde be grooting met toelichtenden staat, van oordeel is het voorom schreven doel te kunnen bereiken, indien het van Rijk, Pro vincie en Gemeente respectievelijk ƒ1900, ƒ500 en ƒ1000 aan subsidie zou mogen ontvangen. Redenen waarom ondergeteekende eerbiedig verzoekt, dat aan de Vereeniging »de Practische Ambachtsschool" te Leiden ten behoeve van een door die Vereeniging op te richten Avond cursus in het vakteekenen voor volwassenen, door de Gemeente eene subsidie worde verleend, groot één duizend gulden. 't Welk doende enz. Het Bestuur der Vereeniging »de Practische Ambachtsschool'' G. van Driel, Voorzitter. Leiden 29 April 1912. Q. J. Terpstra, Secretaris. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth- 9°. Voorstel van de heeren Fokker, Botermans en Sijtsma tot toevoeging van eene nieuwe zinsnede aan art. 41 der Bouwverordening. Zal worden behandeld bij punt 6 der agenda. 10°. Bezwaaarschriften tegen aanslagen in het vergunnings recht, dienst 1912—1913. Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming besloten de bezwaarschriften te stellen in handen van eene Commissie, bestaande uit drie leden van den Raad. De Voorzitter. Wanneer de Raad de benoeming niet zelf wenscht te doen, dan wijs ik tot leden van deze Commissie aan de heeren Bosch, Zwiers en Driessen. Deze heeren nemen hunne benoeming aan. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat aan J. J. Martijn, eervol ontslagen lantaarnopsteker der Stedelijke Gasfabriek en aan B. van der Lelie, eervol ontslagen gasstoker dier inrichting, beiden met ingang van 1 Mei 1912, pensioen is verleend ad respect, ƒ263.en 527.'sjaars. Aan de orde is alsnu I. Rekening, dienst 1911, van het Leidsch Muziekcorps. (Zie lng. St. No. 95). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. (De heeren van Hamel, Vergouwen en Fokker hadden tijdens de behandeling van dit punt tijdelijk de vergadering verlaten). II. Voorstel tot verhuring van het perceel Aalmarkt No. 5. (Zie lng. St. No. 93). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. III. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de vernieuwing der stoomketels van de centrale verwarming der Stadsgehoorzaal. (Zie lng. St. No. 89). De Voorzitter. Ik vestig er de aandacht op, dat dit voor stel tweeledig is. De Commissie van Financiën adviseert beide punten goed te keuren; alleen met dit verschil, dat zij de uitgaaf over vijf jaren wenscht te verdeelen. Wenscht een van de leden van de Commissie van Finan ciën tot toelichting hiervan het woord? De heer Vergouwen. M. d. V. Volgens onze beschouwing past het beter in het systeem, om het bedrag over vijf jaren te verdeelen. Het is toch de bedoeling, ten slotte het geheele bedrag te vinden uit de gewone ontvangsten en dan zou dezelfde som van ƒ4500, in plaats van op drie jaar te drukken, over vijf jaar verdeeld worden. Dat past meer in het systeem, dat steeds ten opzichte van dergelijke posten gevolgd is en als wij zien, dat zulk een ketel 22 jaar medegaat, dan kan dat ook wel. De Voorzitter. Ik ben het niet met u eens. Feitelijk is dit een uitgave, die ten laste van één jaar moet worden gebracht. U zegt wel, die ketel duurt 22 jaren; maar er zijn allerlei uitgaven voor werken, waarvan men langen tijd profijt zal hebben, die toch eigenlijk behooren tot kosten van onder houd. Wanneer men nu die uitgaven gaat verdeelen over verschillende jaren, dan volgt men een geheel verkeerd systeem. Zoo heeft de Raad reeds vroeger gedaan met de uitgaven voor het herstel van den Lodewijkstoren en van den toren van het Stadhuis; daarvan is het bedrag over tien jaren ver deeld voor het herstel van andere inrichtingen is het bedrag verdeeld over zeven jaren, bij andere weer over een ander aantal jaren. Het aantal jaren waarop men die onkosten laat drukken staat dus niet vast, en wat krijgt men dientengevolge? Niets anders dan een verplaatsing van druk, die niets oplevert. Wanneer men thans de begrooting ziet, dan vindt men voor al dergelijke terugbetalingen en bijzondere aflossingen reeds ƒ4500 uitgetrokken, en zoo blijft men ieder jaar opnieuw lijden door uitgaven, die men in vorige jaren van zich af heeft geschoven en verdeeld. Gaat men daarmede voort, dan blijft men in de toekomst belast met allerlei kleinere posten, die tezamen tot een groot bedrag oploopen. Dit jaar betreft het de ketels van de centrale verwarming der Stadsgehoorzaal, een volgend jaar zal men tot een uitgave besluiten, die aan een andere inrichting gedaan moet worden, en ik geloof dat dit niets anders oplevert, dan een vreeselijk verwarde boekhouding. Wanneer men al die uitgaven telkens had gebracht ten laste van het jaar waarin zij werden gemaakt en ze niet had verdeeld over zulke langere of kortere termijnen, geloof ik dat het op hetzelfde zou zijn neergekomen en dat het de begrooting minder ingewikkeld zou hebben gemaakt. Ik ben van oordeel, dat het bedrag dat thans wordt aangevraagd op dit jaar moet drukken een volgend jaar kan er iets anders wezen dat versleten is, en dat ook zulk een som eischt. Omdat er echter nu nog bedragen op de begrooting staan ter gedeeltelijke betaling van vroeger gedane reparaties, hebben wij het beter geacht het bedrag niet in één jaar, maar in drie jaren af te lossen. Met een aflossing in twee jaar zou ik mij wel kunnen vereenigen, maar vijf jaar vind ik te lang, en het is ook niet zulk een groot ver schil of wij op de eerstvolgende jaren 900 dan wel 1500

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 3