08 DONDERDAG 2 MEI 1912. Art. 26 wordt in stemming gebracht en aangenomen met 21 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de heeren Vergouwen, Hoogenboom, Kruimel, van der Pot, van der Eist, Korff. Carpentier Alting, Sijtsma, Oorts, Bots, Pera, Korevaar, Aalberse, van Hamel, Driessen, A. Mulder, Bosch, Fischer, P. J. Mulder, de Boer en van Tol. Tegen stemmen de heeren: Botermans, Zwiers, Roem, van Gruting, Fokker en Reimeringer. (De heer Briët had inmiddels de vergadering verlaten.) Artt. 27 tot en met 53 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 54, luidende: »Het is verboden op de tramwagens te klimmen, op de treeplanken te gaan staan en zich aan de tramwagens vast te houden." De heer van der Elst. M. d. V. Het komt mij voor, dat art. 54, zooals het nu luidt, wel wat erg algemeen is: »Het is verboden op de tramwagens te klimmen, op de treeplanken te gaan staan en zich aan de tramwagens vast te houden." Er zal bijna niemand zijn, die van de tram gebruik wil maken als reiziger, die niet een van die drie overtredingen begaat. Iemand die zich aan een tramwagen vasthoudt is al in overtreding, en iemand die een greep doet om zich op te trekken om op de treeplank te gaan staan en op den wagen te klimmen eveneens. Het komt mij voor, dat bedoeld is, dat kwajongens zich niet zullen begeven op de wagens en daar kattekwaad uitvoeren, wanneer de wagen stil staat en de conducteur tijdelijk afwezig is, of iets dergelijks. Is het mis schien de bedoeling, dat dit alleen strafbaar zou zijn wanneer de wagen in beweging is, zooals ook wel in sommige ver ordeningen staat, dat men zich niet mag vastklemmen aan een wagen die in beweging is? Maar dat staat hier niet! Is het niet beter, te lezen: het is verboden, zonder noodzaak enz. De Commissie meent waarschijnlijk dat «klimmen op een tramwegen" beteekent, zicb begeven boven op den wagen. Nu, als het dat beteekent is het duidelijk, maar dan blijlt nog het gaan staan op de treeplank, dat doet ieder; men gaat eerst op de treeplank staan en klimt dan in den wagen. De Voorzitter. Dat noem ik niet »op de treeplank gaan staan"met op de treeplank gaan staan, bedoel ik, er op blijven staan! Wie met de tram wil mederijden maakt gebruik van de treeplank, maar hij gaat er niet op staan. De heer van der Elst. M. d. V. Is het dan niet beter te verbieden het op de treeplank blijven staan? De Voorzitter. Dan weten wij niet, hoe lang het duren moet om te vallen onder «blijven staan". Mijn idee is, wanneer men zulke gevallen specialiseert, dat men artikelen van vier of vijf pagina's zou krijgeu. Wij moeten toch aannemen, dat de verordening wordt toegepast door rationeel denkende menschen! Het kan zijn, dat iemand zegt, «ik klim even op de tram", maar wanneer men in de verordening ziet staan, dat het verboden is «op de tram te klimmen" begrijpt men, dat bedoeld is, er boven op te klimmen, en met «op de tree plank gaan staan" begrijpt ieder, dat bedoeld is, «zoo staande verder' mederijden". Ik moet eer lijk zeggen, als men zóó gaat specialieeren is er geen enkele strafverordening te maken. De heer Fokker. M. d. V. Als ik nog even mag aanvullen en ondersteunen wat u zeide, dan zou ik den heer van der Elst willen antwoorden, dat wanneer deze verordening dwaas wordt uitgevoerd err iemanddie op het punt stond te vallen en die zich aan de tram vasthieldwerd geverbaliseerd, de geachte spreker het zelf in handen zou hebben om zoo iemand niet te laten vervolgen. Zulk een dwaas proces-verbaal, stel dat het het politiebureau kon verlaten, zou waarschijnlijk op het Kantongerecht direct in den prullemand verdwijnen op het parket van den Ambtenaar. Jk geloof, waar het eenvoudig ondenkbaar is, dat het artikel zoo wordt uitgelegd als de heer van der Elst meent, dat het niet noodig is het te gaan wijzigen. De heer van der Elst. M. d. V. Ik zal geen wijziging voorstellen; ik hoop dat de politie zéér verstandig zal zijn, wanneer het er op aankomt, processen-verbaal op te maken, en dat zij dit met oordeel des onderscheids zal doen. De Voorzitter. Ik dank u zeer voor uwe welwillendheid, maar ik geloof werkelijk, dat wij niet bang behoeven te zijn, want dit artikel bestaat al lang, het is zoo overgenomen en ik heb nooit gehoord dat er kwestie over gekomen is; het is een voorschrift, dat reeds lang werkt. De beraadslaging wordt gesloten en art. 54 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 55 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 56, luidende: «Het is verboden met rij- en voertuigen, motorrijtuigen en rijwielen door te rijden op plaatsen in dwarsstraten of bij bochten, waar haltsignalen, volgens een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen model, de nadering van een tramwagen aankondigen." De Voorzitter. De Commissie voor de Strafverordeningen stelt voor in dit art. de woorden «rij- en1" voor «voertuigen" te schrappen. Het gewijzigde art. 56 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 57 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 58, luidende: «Het is verboden op den openbaren weg met rij- of voer tuigen te rijden, waarvan één of meer wielen voorzien zijn van een radkrans, geschikt om door de groef der tramrails te loopen." De Voorzitter. De Commissie voor de Strafverordeningen stelt ook hier voor de woorden «rij- of" voor «voertuigen" te schrappen. Het gewijzigd artikel 58 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artt. 59 tot en met 61 worden zonder beraadslagingen zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 62, luidende: «Overtreding van de artikelen 6, 12, 13, '14, 15, 18 litt. a en b, 19 en 21 litt. a, b en c wordt gestraft met eene geld boete van ten hoogste drie gulden; die van de artikelen 2, 4, 5 litt. m, b en c, 7, 8, 10, 16 lift, a, 17 litt. a, b en c, 20 eerste lid en tweede lid litt. a, 6, c en d, en 22 met eene geldboete van ten hoogste vijf guldendie van artikel 9 litt. a en b en 11 tweede lid met een geldboete van ten hoogste tien gulden; die van artikel 3 met eene geldboete van ten hoogste vijftien gulden en die van de artikelen 11 eerste lid en 16 litt. b met eene geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden." De Voorzitter. De Commissie voor de Strafverordeningen stelt voor in dit art. de woorden «die van artikel 9 litt. a en b te ver vangen door de woorden, «die van de artikelen 9 litt. a err b". Het aldus gewijzigd art. 62 wordt zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. De artt. 63 en 64 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.' Beraadslaging over art. 65, luidende: «De macht, die bij deze verordening bevoegd verklaard is vergunning of ontheffing te verleenen, mag aan hare vergun ning of ontheffing voorwaarden verbinden. Handelen zonder iuachtneming van of in strijd met de ge stelde voorwaarden wordt gelijk gesteld met handelen zonder vergunning of ontheffing en doet, onverminderd de daarop gestelde straf, de vergunning of ontheffing zelve vervallen. Alle vergunningen of ontheffingen krachtens deze verorde ning verleend, kunnen ten allen tijde worden ingetrokken." De Voorzitter. De Commissie voor de Strafverordeningen stelt voor in het laatste lid van dit artikel na «ten allen tijde" in te voegen «door de macht die de vergunning of de ontheffing heeft verleend''. Het gewijzigd art. 65 wordt daarna zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. De artt. 66 en 67 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De beraadslaging wordt gesloten. De verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Verordening tot wijziging van de verordening van 11 November 1897 op de Wateren in de gemeente Leiden (Ge meenteblad No. 12). (Zie Ing. St. Nos. 45 en 94). Algemeene beraadslaging wordt niet gevoerd. Artt. 1 en 2 en daarna de geheele verordening worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. X. Verordening, regelende de verplichting der ingezetenen in geval van verhuizing binnen de gemeente. (Zie Ing. St. No. 45 en 94). Algemeene beraadslaging wordt niet gevoerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 14