64 DONDERDAG 2 MEI 1912. maar dat neemt niet weg, dat ik mij in dit geval zijn aan merking niet mag laten aanleunen. Ik heb achting voor de leden van de Gezondheidscom missie en stel in het algemeen hun oordeel op prijs, doch in dit geval is de uitspraak der commissie omtrent de betee- kenis en waarde dezer putten zoo onzeker, zoodat zij onmoge lijk van bindende kracht kan geacht worden. Dit heb ik ge zegd en moet ik blijven handhaven. De beteekenis van de putten is niet met zekerheid aange wezen kunnen worden door de commissie. Als men wil weten, welken dienst deze putten doen, dan zal men nu en dan het proces moeten nagaan, dat er in plaats heeft en ik heb uit het verslag van de commissie opgemaakt, dat men dat nim mer gedaan heeft. De heer Korevaar heeft wel gezegd, dat er een zekeren, tijd voor noodig isom dat proces tot stand te doen komen maar wanneer op die manier geen zuivering plaats heeft, welk heil wordt er dan aangebracht, waardoor de riolen den grond minder zullen verontreinigen? Wij hebben geen zekerheid gekregen of de putten als zoo danig waarde of beteekenis hebben. Ik heb het niet kunnen vinden. Wie mij dat kan bewijzen, zal mij een dienst daarmee doen. Ik ben altijd te vinden om de belangen van de gezond heid te behartigenmaar als hier veel kosten gemaakt moeten wordenwaarmee niets of weinig wordt uitgericht, dan vraag ik mij af: »waartoe die kosten?" De heer Fokker. M. d. V. Ik heb met veel genoegen de uiteenzetting gehoord van den heer Korevaar, dat de riolen niet altijd goed dicht kunnen zijn, maar ik wil er even op wijzen, dat niet ik het verwijt heb gemaakt, maar dat in het rapport van de Gezondheidscommissie staat, dat »riolen zelden met goede zorg worden gemaakt". Dat heb ik onder de aandacht van den Wethouder willen brengen. De heer van Gruting heeft een heel gezellige redevoering gehouden en bij een huishoudelijk feest zou ik hem gaarne willen vragen om te komen toosten. Veel argumenten heeft hij echter niet aangevoerd. Hij vraagt welwie de argumenten van de Gezondheidscommissie weerlegt, maar daarvoor' zijn wij niet hier. Wij moeten ons afvragen, of de argumenten van de Gezondheidscommissie wel van groot gewicht genoeg zijn, om er dezelfde conclusie uit te trekken. Het pleit wel voor de commissie, dat zij niet veel zegt van de zaken, waar zij niet veel van afweet; zij glijdt er met een beveiligen zwier over heenheelemaal niet saai, zooals een vorig spreker be weerde. Met den heer Pera ben ik het geheel eens, dat men de hoop die men oorspronkelijk heeft gehad, dat de stoffen in de beerputten zouden bezinkenen dan later zouden kunnen worden uitgeschept, wel kan laten varen, want het is ge bleken, dat men uit riolen die 7 tot 10 jaren gebruikt waren, niets meer heeft kunnen opvisschen, zoodat daaruit blijkt, dat de meeste stoffen via het riool eenvoudig zijn wegge zwommen. Daarmee is dus de bedoeling van de beerputtenom de vaste stoffen tegen te houden, vervallen; en dan is het de vraag, of alleen de bedoeling van de putten, om als septic- tanks dienst te doen, wel voldoende is, om ons zooveel opof feringen ervoor te getroosten. Waar ik voor mij het twijfelachtig acht, of dat steeds het geval iszou ik niet steeds beerputten willen voorgeschreven zien, vooral niet wanneer het mogelijk is, en Burgemeester en Wethouders hebben die mogelijkheid toch verondersteld, anders hadden zij toch niet in hun Ingekomen Stuk vermeld, dat zij voornemens zijn geweest ons in overweging te geven, dispensatie mogelijk te maken, dat het hoofdriool den dienst doet dien men aanvankelijk van de beerputten had verwacht, en waar dan en dit is het antwoord aan den heer Fischer naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders er zulke gevallen zouden kunnen zijn, willen wij dat voor die gevallen Burgemeester en Wethouders dispensatie kunnen verleenen. Om nu tegemoet te komen aan het bezwaar van den heer Fischer zou ik nader ons amendement eenigszins willen aanvullenen daarin willen voegen de woorden»naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders", achter het woord, »hoofdriool". Ik geloof, dat daardoor wordt tegemoet gekomen aan het redactioneel bezwaar van den heer Fischer De Voorzitter. Het voorstel van den heer Fokker c. s. is dus nu aldus gewijzigd, dat achter het woord »hoofdriool" worden ingevoegd de woorden «naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders". Wanneer thans niemand meer het woord verlangt, zou ik dan tot besluit nog een paar woorden mogen zeggen. De heer Fokker zeide zooeven, dat Burgemeester en Wethouders eerst hetzelfde van plan waren, namelijk een lang riool gelijk te stellen met een put, en dat dus bewezen is dat zij vrij zwak zouden staan. Ik geloof het tegendeel. Wanneer wij van onze meening zijn teruggekomen is datomdat wij (tenminste eenigen onzer) overtuigd zijn geworden door het advies van de Gezondheidscommissie. Nu zegt de heer Fok ker, dat hij de Gezondheidscommissie niet behoeft te weer spreken maar dat kan ik niet toegeven en ik zou dat juist met belangstelling hebben gehoord. Wanneer de Gezond heidscommissie adviezen geeft, behoeft men niet te zeggen: zij zijn prachtig; dat is de kwestie niet. De beerputten zijn niet wat men oorspronkelijk heeft gedacht, dat zegt de Com missie ook, maar wanneer in de Gezondheidscommissie zulke menschen zitten als daarin thans zitting hebben, dan meen ik dat haar argumenten wel moeten worden weerlegd. Ik heb hier het oordeel van den heer De Graaf, Inspecteur van de Volks gezondheid Gedeputeerde Staten moeten diens advies hooren alvorens zij hun goedkeuring hechten aan een wijzi ging in de verordening; ik lees daarin het volgende: »Ik zou het zeer betreurenindien de Gemeenteraad in den aan vang den bouwondernemers toegaf" en de heer De Graaf schrijft verder: »Afschatfing van de beerputten, zonder iets anders er voor in de plaats te stellen, is een even groote schrede achteruit als een rioleenug een stap voorwaarts zou zijn." Als ik dat lees, dan kan ik levendig begrijpen, dat ver schillende heeren niet medegaan met het voorstel van den heer Fokker c. s., want het argumentdat de heer Sijtsma bezigde: »het zal bevrediging geven aan verscheidene bouw ondernemers", mag toch niet als argument gelden. Het is natuurlijk, men kan ook bevrediging geven laat ik een andere categorie noemen aan de vergunninghouders, door het ver gunningsrecht te verlagenof aan de menschen met groote inkomens, wanneer men de progressie weer afschaft, maar hier is het er om te doen, om verontreiniging van den bodem tegen te gaan, zooals de Gezondheidscommissie zegt, en dan moeten wij ons dit eenigszins getroosten ter wille van de gezondheid van de gemeenschap. Daarom moet ik mij voegen bij den Heer Korevaar, en den Raad in overweging geven niet mede te gaan met het voorstel van den heer Fokker en de zijnen. De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigd voorstel van de heeren Fokker, Botermans en Sijtsma wordt in stemming gebracht en verworpen met 22 tegen 6 stemmen. Tegen stemmen de heerenVergouwen, Hoogenboom, Kruimel, van der Pot, van der Eist, Korff, Carpentier Alting, Corls, Bots, Briët, Roem, Korevaar, Aalberse, van Gruting, van Hamel, Driessen, A. Mulder, Bosch, F'ischer, P. J. Mulder, Rei- meringer en van Tol. Vóór stemmen de heeren Botermans, Sijtsma, Zwiers, Pera, Fokker en de Boer. De Voorzitter. Thans is nog ingekomen een voorstel van den heer Roem, luidende: «Ondergeteekende stelt voor, het maken van beerputten, wanneer dit volgens het oordeel van Burgemeester en Wet houders noodig is, voor rekening der Gemeente te doen ge schieden." J. Roem. Dit voorstel wordt niet voldoende ondersteund en maakt derhalve geen punt van beraadslaging uit. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VII. Verordening op de straatpolitie. (Zie Ing. St. No. 45 en 94). De Voorzitter. De artikelen zullen in behandeling worden gebracht, zooals ze voorkomen in het Ingekomen Stuk No. 45 en zooals ze geamendeerd zijn in het Ingekomen Stuk No. 94. De heer Van der Elst. M. d. V. Het zij mij vergund een woord van hulde te richten tot Burgemeester en Wethouders en de Commissie voor de Strafverordeningen voor dit werk. Het is een heele arbeid geweest. Bij een dergelijke reeks van verordeningen kan men wel zeggenmen weet wel, waar men begint, maar niet, waar men eindigt. Dat blijkt ook uit de uitvoerige nota, die nog is ingekomen nadat het voorstel was ingediend. De Commissie en Burgemeester en Wethouders hebben terecht ingezien, dat een algemeene herziening van de Verordening op de Straatpolitie dringend noodig was, niet zoozeer omdat de boel niet goed in elkaar zat, maar omdat er herhaaldelijk wijzigingen in zijn gebracht, zoodat het geheel ten slotte veel aan duidelijkheid te wenschen overliet. Er hebben hier steeds bekwame juristen in de commissie gezeten de ervaring leert, dat de verordeningen op kleinere plaatsen juist daarom zooveel te wenschen overlaten, omdat dat daar in den regel niet het geval is. Ook meen ikdat het systeem van voorbereiding zeer gelukkig is geweest, vooreerst omdat een ruime termijn is genomen, om de zaak voor te bereiden, maar ook omdat aan de raadsleden de gelegenheid is gegeven, vooraf mondeling en schriftelijk overleg te plegen. Verschillende punten heb ik aan de Commissie in overweging gegeven, waaraan de Com-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 10