52 DONDERDAG 11 APRIL 1912. kunnen gegeven worden. Wij zitten hier volstrekt niet als kinderen, die les moeten krijgen. De Voorzitter. Ik geloof dat de heer Fokker tegenover den heer van der Lip eenigszins onbillijk is. Er wordt immers toegegeven, dat men van de verbrandingsstelsels geen verstand heeft. Waarom is nu deze firma met de levering belast? Omdat hare aanbieding het goedkoopste was, en ook omdat de heeren die verstand van dergelijke zaken hebben, zooals de heeren van Doesburgh, Driessen en Klinkhamer, en die verschil lende plaatsen hebben bezocht waar het vuil verbrand werd, hebben gezegd, dat deze ovens technisch de besten zijn. Daarom is dit stelsel gekozen. Dat staat trouwens al in de stukken, daarvoor behoeft men geen geheime vergadering te houden. Wij kunnen toch niet, daarin heeft de heer van der Lip gelijk, in een geheime vergadering een college gaan geven over de verschillende stelsels van verbrandingsovens Stel, dat men een electrische centrale zal gaan oprichten, dan gaat men toch ook niet eerst uitleggen hoe de inrichting van een electrische centrale is! Wij hebben ook andere aanbie dingen ontvangen, het bedrag daarvan mag ik niet in het openbaar mededeelen, doch dit mag ik wel zeggen, dat zij duurder zijn dan de aanbieding die wij aangenomen hebben, terwijl bovendien onze hoofdambtenaren, de menschen die er verstand van hebben, zeggen, dat deze ovens technisch voor ons doel het beste zijn. Wanneer wij zeiden wij konden goed- kooper terecht, maar wij hebben het duurdere gekozen en wij wilden dan daarvan geen uitlegging geven, dan zouden aanmerkingen en bezwaren daaromtrent gegrond zijn. Feitelijk moeten ook Burgemeester en Wethouders in der gelijke zaken afgaan op het oordeel van hen die tot oordeelen bevoegd zijn. Toen eenmaal tot verbranden van het vuil besloten was, hebben wij moeite gedaan om ontwerpen en prijsopgaven van de beste verbrandingsovens te krijgen. Onze deskundigen zeggen nu, dat dit de beste ovens zijn, en zij zijn tevens het goed koopste. Ik begrijp dus niet, wat de Wethouder nu nog verder zou moeten verklaren. Wij kunnen nu toch niet meer terug komen op de vraag of het gewenscht is het vuil te verbranden, of op andere wijze te doen verdwijnen, want die zaak is een maal beslist. Er is dus geen sprake van dat wij den Raad iets onthouden. Daarom kafi ik ook niet medegaan met hetgeen de heer Fokker heeft gezegd, dat Burgemeester en Wethouders in deze alleen de geheele verantwoordelijkheid hebben te dragen. De zaak in den breede te bespreken zou goed gaan, wanneer wij hier waren in een vergadering van Ingenieurs, maar nu zou het weinig nut hebben. Alleen wanneer wij een duurder stelsel hadden gekozen, zou ik mij kunnen begrijpen, dat men wilde weten waarom wij dit gedaan hadden. De heer van der Pot. M. d. V. De Raad heeft nu een maal, afgescheiden van zijn competentie op zuiver technisch gebied, te oordeelen over de kosten die een gemeentelijke in richting met zich brengt. Nu maken Burgemeester en Wet houders er zich af door' te zeggen, dat het gekozen stelsel het goedkoopste is, en ook u bepaalde u daar zooeven toe. Maar wat wil dat in dit geval zeggen Is de installatie op zich zelve goedkoop in vergelijking met de andere stelsels, of is de installatie duur, maar leidt zij tot een zooveel doelmatiger en sneller verbranding, dat daardoor de exploitatie in haar geheel weder goedkooper wordt. Daaromtrent zouden enkele inlich tingen zeker niet misplaatst zijn geweest. Hoewel leek, zou mij nog een nader punt interesseeren, n.l. de vraag wat er gebeuren zal met de vaste verbrandingspro ducten. Zal men trachten daarvoor een debouché te vinden, teneinde uit de opbrengst, voor een klein deel althans, de kosten van de verbranding terug te vinden Die slakken kunnen wellicht, al of niet met een andere stof vermengd, dienen voor bemesting, in elk geval zeker tot verharding van wegen of tot ophooging van terreinen. Nu zou ik mij kunnen voorstellen dat het eene stelsei van verbranding een ander soort van slakken geeft dan het andere stelsel, zoodat men in het eene geval slakken krijgt die beter geschikt zijn voor bemesting, in het andere geval slakken die beter kunnen dienen voor andere doeleinden. Is dit iets dat bij de berekening der kosten in aan merking is gekomen? In de stukken staat ook hieromtrent niets. De heer Korevaar. M. d. V. In antwoord op de vraag van den heer van der Pot kan ik mededeelen, dat in vergelijking met andere stelsels, het door ons gekozen stelsel het goed koopst is bij aanschaffing, en in exploitatie zal het zeker ook niet duurder zijn dan eeri ander stelsel. De geheele opzet van de zaak is verleden jaar in den Raad ter sprake gekomen. Toen is voor dat deel dat nu wordt behandeld geraamd een bedrag van f 185000.— terwijl nu wordt voorgesteld toe te staan f 180000.dat is dus nog iets beneden de raming. Wat de afzet van het afval of de slakken betreft, ook dat is bij den opzet onder de oogen gezien, de ervaring van den heer van Doesburgh als Directeur der Gasfabriek heeft ons daaromtrent gerust gesteld, deze heeft altijd een behoorlijken afzet voor de slakken kunnen vinden en heeft dan ook geoordeeld dat dit met die van de vuilverbranding geen bezwaar zal geven. Nu spreekt de heer van der Pot over de uiteenloopende eischen die door verschillende autoriteiten aan de slakken kunnen worden gesteld. De voorgestelde inrichting wordt zoo gemaakt, dat inen niet gebonden is aan één soort van slakken. Een bepaald soort dat in het bijzonder wordt gewenscht, kan men ook in grootere mate produceeren; in zekeren zin kan men dus aan de verschillende aanvragen van de afnemers voldoen, aan hun verlangen tegemoet komen. Met het oog daarop is dan ook nu reeds aan eenige auto riteiten gevraagd, welke soort het meest gewenscht wordt. Wij hebben het bij deze inrichting in onze hand om aan hunne wenschen te voldoen. Ik voor mij acht een behoorlijke afzet voor onze slakken dus alleszins gewaarborgd. De heer van der Pot. Ik dank den geachten Wethouder voor de verstrekte inlichtingen. De beraadslaging wordt gesioten. De punten a en b worden achtereenvolgens zonder hoofde lijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Verlangt iemand stemming over het voor stel in zijn geheel? De heer Fokker. M. d. V. Wanneer het voorstel in stem ming komt, wensch ik aan die stemming geen deel te nemen. De Voorzitter. Wanneer u hier blijft zitten, moet u aan de stemming deelnemen, dat kan niet anders. Art. 35 van het Reglement van Orde zegt duidelijk: Ieder lid brengt zijne stem uit met de woorden vóór of tegenzonder eenige bijvoeging. Wanneer er geen hoofdelijke stemming plaats heeft, kunt u echter wel volstaan met in de notulen te doen aanteekenen, dat u wenscht, beschouwd te worden als te hebben tegen gestemd. De heer Fokker. M. d. V. Dan wensch ik aanteekening, dat ik beschouwd wil worden als te hebben tegengestemd. Het voorstel in zijn geheel wordt zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. De Voorzitter. Hiermede is de agenda afgehandeld. Ver langt nog iemand het woord? De heer van Hamel. M. d. V. In de raadsvergadering van den 21sten Maart zijn er door den heer Sijtsma bij de behan deling van de benoeming van een onderwijzer, een paar uit drukkingen gebezigd die minder aangenaam waren, vooral omdat ze een onjuiste voorstelling wekten omtrent de voor dracht. Ik heb toen niet op de zaak willen ingaan, omdat de geschiedenis mij op dat moment slechts vaag voor den geest stond, maar ik heb nu nog eens mijn geheugen opgefrischt en een paar hoofden van scholen er naar gevraagd, vooral ook omdat de heer Sijtsma destijds mijne aandacht had gevestigd op een door hem genoemden sollicitant. Op pag. 38 van het verslag van den Gemeenteraad zegt de heer Sijtsma het volgende: »Nu wil ik in verband hiermede even teruggaan. Voor eenigen tijd is hier een jongmensch, dat ik toevallig kende, ook zoo te licht bevondenhij was niet geschikt om op een voordracht te komen. En toevallig las ik dezer dagen, dat dat jongmensch benoemd was tot hoofd eener school in een vrij groote plaats. Het is wel eigenaardig, dat iemand, die hier niet geschikt werd geacht voor onderwijzer, in een andere plaats bijna onmiddellijk benoemd wordt tot hoofd eener school." Het is den heer Sijtsma waarschijnlijk ontgaan, dat toen dit geval zich voordeed, wij wel tot de conclusie moesten komen, dat deze persoon minder geschikt was om op de voordracht te worden geplaatst. De heer Sijtsma schijnt aan die grief bijzonder te hechten, omdat daaruit zou blijken, dat wij over die voordrachten zoo maar los heenloopen. En ik zou het zeker minder aangenaam vinden, wanneer die indruk bij den Raad bleef gevestigd. Daarom zou ik het ook zeer op prijs stellen indien de heer Sijtsma deze uitdrukking terug nam en erkende dat zijn herinnering hem hier een weinig in den steek had gelaten. De heer Sijtsma. Ik zou misschien aan het verzoek van den heer van Hamel hebben kunnen voldoen, wanneer ik met den Wethouder en hoofden van scholen een onderzoek naar dezen sollicitant had kunnen instellen, doch dat is niet het geval geweest. Ik heb later aan een hoofd van een school dien ik kende, gevraagd: hoe was uw indruk omtrent dien persoon. Die indruk was zoo, antwoordde hij, dat ik niet wist of hij wel op de voordracht zou komen. Later sprak ik nog een ander hoofd, die zeidehet is beter, dat hij nog maar een paar jaar in Friesland blijft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 6