48
DONDERDAG 11 APRIL 1912.
sluitingsuur van de Winkels en de Magazijnen bij verordening
te willen vaststellen.
't Welk doende enz.
W. de Witt, Voorzitter.
H. J. van Kerkhoff, Secretaris.
Leiden, 28 Maart 1912.
2°. Adhaesiebetuiging aan dat verzoek van de afd. Leiden
van den Ned. Bond van Kappers en Barbiers.
Dit stuk luidt als volgt
Leiden, 4 April 1912.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Namens de Afdeeling Leiden van den Nederlandschen Bond
van Kappers en Barbiers, geven Adriaan Kouwenberg en Dirk
Pieter Weijers respectievelijk als Voorzitter en Secretaris
eerbiedig te kennen,
dat zij door dezen adhesie betuigen aan het adres ten Uwer
ingediend door de Afdeeling Leiden van den Nederlandschen
Bond van Confectie-Bedienden.
Dat zij echter Uwen Raad bij het vaststellen van een ver
ordening verzoeken, het daarheen te willen leiden, het slui
tingsuur voor de winkels en magazijnen bepaald wordt, op
negen uur 's avonds.
't Welk doende
A. Kouwenberg, Voorzitter.
D. P. Weijers, Secretaris.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
3°. Verzoek van den Alg. Ned. Bond van Handels- en Kantoor
bedienden om over te gaan tot de vaststelling van eene
verordening in zake de vervroegde winkelsluiting.
De Voorzitter. Ik stel voor dit adres aan te nemen voor
kennisgeving en het niet, gelijk met de beide vorige adressen
is geschied, te stellen in handen van Burgemeester en Wet
houders, omdat het hier geldt een verzoek van het bestuur
eener vereeniging in Amsterdam gevestigd, en niet van een
afdeeling Leiden dezer vereeniging. Ik vind, dat het niet ligt
op den weg van den Gemeenteraad om requesten van per
sonen, die niet in Leiden wonen in handen te stellen van
Burgemeester en Wethouders, opdat deze daarover praeadvies
uitbrengen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
4°. Verzoek van de Leidsche Gymnastiek- en Scherm-
vereeniging »Excelsior" om het kosteloos gebruik van het gym
nastieklokaal aan de van der Werffstraat.
5°. Verzoek van Regenten van het Sionshof ter bekoming in
eigendom van een gedeelte grond grenzende aan dat hof
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
6°. Verzoek van de afd. Leiden van den Ned. Bond van
Koffiehuis-, Sociëteit-, Restaurant- en Slijtvergünninghouders
om over te gaan tot wederinvoering van de Kermis.
Dit stuk luidt als volgt
Aan de Raad der Gemeente Leiden
Ondergeteekende A. C. M. v. Noort, Voorzitter, P. B. Erades,
2de Secretaris van de afdeeling Leiden der Ned. Bond van
Koffijhuis- Sociteit- Restourant en Slijters Vergunning, goed
gekeurd bij Kon. besluit, dato "17 Junie 1910 No. 50 welke
ten doel steld, de belangen te behartigen, der Vergunning
houders, en in 't bizonder hun leden.
Geeft met verschuldigde eerbied te kennen, dat zij beleefd
doch dringend verzoeken, de Leidsche Kermis weder in te
voeren, om de navolgende redenen. Dat het Volk de Kermis
wil en er sterk aan gehecht is, getuige dat er bijna geen
Tentoonstelling, of andere feestelijkheden zijn, of er wordt een
Kermis aan verbonden. Dat men vraagd waarom meer ge
goeden, er wel van mogen genieten en niet de minderbedeel
den. Dat door het weder verleenen van vergunning voor een
kermis op Posthof, groote ontevredenheid onder de nering
doende heeft verwekt. Dat een der motieven voor de afschaffing
der Kermis, was het bevorderen der zedelijkheid.
Dat ondergeteekende overtuigd zijn, dat op de algemeene
Kermis, het zondigen tegen de zedelijkheid veel beter is tegen
te gaan, dan op afgeslotene, getuige het Lunapark waar de
zedelijkheid zeer veel te wenschen overliet. Dat vele Winkeliers
en Vergunninghouders door het afschaffen der Kermis, zich in
hun bestaan benadeeld zien. Dat wat nu aan enkele groote ge
legenheid wordt gegeven, zij moeten missen. Dat naar bescheide
meening van ondergeteekende het staangeld der tenten ook
een groot gewicht in de schaal zal leggen. Om al deze redenen,
verzoeken zij U nogmaals beleefd doch dringend, de Kermis
weer in eere te herstellen.
't welk doende
A. C. M. v. Noort.
Leiden 3 April 1912. P. B. Erades.
Wordt voor kennisgeving aangenomen en in de Leeskamer
ter inzage nedergelegd.
7°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe
belasting, dienst 1911.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
8°. Verzoek van J. Kortenoever e.a. om niet over te gaan
tot de plaatsing van een aanplakbord en van een urinoir op
de Turfmarkt.
Dit stuk luidt als volgt:
Aan de Raad der Gemeente Leiden.
Geven met eerbied te kennen, ondergeteekenden allen be
woners van de Turfmarkt, dat zij vernomen hebben, dat op,
de Turfmarkt, ter hoogte van de Blauwpoortsbrug, zal geplaatst
worden een groot aanplakbord en dat daarachter zal komen
een urinoir; dat zij met groot leedwezen kennis namen van
dit bericht, omdat het aanzien van deze straat aanmerkelijk
zal worden verminderd, niet alleen, maar ook omdat de win
keliers, die vlak voor hunne huizen dergelijke voorwerpen
geplaatst zien, ernstig in hun bedrijf zullen worden geschaad;
dat zij vernemen, dat het plaatsen van een urinoir op de
aangegeven plaats niet noodig is te achten, omdat aan de
overzijde, een honderdtal meters verder van vorengenoemde
brug reeds een groot urinoir gesteld is; terwijl het plaatsen
van een aanplakbord op het breede gedeelte van de Steenstraat
aan de overzijde van de Turfmarkt, meer reden van bestaan
heeft, dan op deze smalle gracht;
dat zijna de langdurige werkzaamheden aan de Blauw
poortsbrug en de hulpbrug, eindelijk weder kunnende ge
nieten van een vrij uitzicht, zich dit weder ontnomen zullen
zien, door deze, h. i. geheel noodelooze en ontsierende voor
werpen
Redenen waarom zij zich wenden tot uwen Raad met het
eerbiedig doch dringend verzoek, dat aanplakbord en urinoir
op de Turfmarkt niet geplaatst worden.
't welk doende
Joh. Kortenoeven.
(Volgen de namen van nog 8 adressanten.)
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. ter afdoening.
9°. Verslag omtrent den toestand van het Lager Onderwijs
over het jaar 1911.
Zal worden opgenomen in het Gemeenteverslag.
10°. Verzoek van de Holl. Electr. Spoorwegmaatschappij om
de exploitatie van hare spoorwegen te mogen overdragen aan
de Holl. IJzeren Spoorwegmaatschappij.
Dit stuk luidt als volgt
Amsterdam, 4 April 1912.
Hiermede hebben wij de eer Uw College te berichten, dat
het in onze bedoeling ligt de exploitatie onzer Spoorwegen
aan de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij op te
dragen.
Wij achten dit zoowel in het belang van de streek, als in
dat van de subsidieerende lichamen en van onze Maatschappij
zelve.
De streek kan er slechts door gebaat worden, wanneer onze
spoorwegen een onderdeel vormen van het net der H. IJ. S. M.
en de exploitatie van den aanvang af gevoerd wordt met de
kennis en de ervaring van deze als spoorwegexploitante gun
stig bekende Maatschappij.
De subsidieerende lichamen en onze Maatschappij zullefi
mede profijt trekken van den gunstigen invloed, welke eene,
van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij te ver
wachten goede exploitatie op de bedrijfsuitkomsten zal hebben
en van de belangrijke besparing aan exploitatie-uitgaven,
welke van de overdracht der exploitatie het gevolg zal zijn,
daar de H. IJ. S. M. bereid is genoegen te nemen met eene
vergoeding, waarvoor het niet mogelijk zal zijn het spoorweg
net onzer Maatschappij als zelfstandige onderneming te exploi
teer en.
Van Z. E. den Minister van Waterstaat en de betrokken
Provinciale Besturen, die wij.reeds eerder met ons bovenbe
doeld voornemen in kennis gesteld hebben, mochten wij ver
nemen, dat daartegen geen principieele bezwaren bestaan, al
zullen in de voorwaarden waaronder die exploitatie zal mogen
geschieden, nog enkele wijzigingen gemaakt moeten worden.
De Minister van Waterstaat deelde ons echter tevens mede
het in overeenstemming met de meening van Gedeputeerde
Staten der betrokken Provinciën noodig te achten, dat ook
de overige subsidiegevers zich met de overdracht der exploi
tatie vereenigen.
Wij richten ons daarom hierbij tot Uw College met het
verzoek ons te willen doen weten of er door U mede kan
worden ingestemd, dat wij de exploitatie van ons spoorweg-