63
en wij meenen daarmede het gebied van de rijkswet, niet te
hebben betreden, doch een geheel aanvullende bepaling te
hebben opgenomen.
Een zelfde redéneering werd door ons gevolgd bij artikel 41
waartegen hetzelfde bezwaar werd aangevoerd. Artikel 424 van
het Wetboek van Strafrecht, houdende strafbaarstelling van
«straatschenderij" zou ons hier voor zijn geweest.
Dit artikel heeft de bedoeling baldadigheid te voorkomen n.l.
«kwaad te doen zonder zich rekenschap te geven van de
gevolgen, die de handeling zou kunnen hebben of zich daarom
te bekommeren" (H. R. W. 7528). Moeilijk kan echter gezegd
worden dat werpen van steenen of sneeuwballen gooien op
zich zelf een kwaad is; niettemin is strafbedreiging noodig
omdat anderen daardoor hinder (het behoeft nog geen gevaar
of nadeel te zijn) zouden kunnen ondervinden.
Bovendien hebben wij gemeend in de jurisprudentie van
de latere jaren bij den Hoogen Raad de neiging te hebben
ontdekt zich van lieverlede los te maken van de zeer minutieuse
beoordeeling, waartoe men zich vroeger bij de toetsing der-
strafverordeningen aart de Rijkswet vaak liet verleiden en wij
zijn daardoor in ons vertrouwen op de verbindende kracht
onzer bepalingen niet weinig gesterkt.
Nog wehschte een lid «het zwemmen of baden" in artikel 59
niet te verbieden vóór zonsopgang en na zonsondergang.
Voor een deel was aan dit verlangen reeds tegemoet ge
komen, door het vereischte, dat het zwemmen of baden «van
den openbaren weg zichtbaar moest zijnv wilde het gestraft
kunnen worden. Juist in die omstandigheid lag naar het
oordeel onzer Commissie het laakbare en strafwaardige. Breidden
wij nu de straffeloosheid weer uit zooals verlangd werd, dan
zouden wij niet consequent zijn gebleven.
Bij nadere beschouwing van dit artikel bleek ons echter
dat met onze redactie «de gebruikers van bad- en zwem
inrichtingen" niet altijd vrij uit zouden gaan, hetgeen zeker
niet in onze bedoeling lag. Niet altijd zullen bad- en zwem
inrichtingen zoo kunnen worden aangelegd, of althans sommige
gedeelten zullen van den openbaren weg wellicht zichtbaar
zijn en het zwemmen of baden aldaar zou met de straf voor
dit artikel worden bedreigd.
Wij hebben het daarom ten slotte wenschelijk geacht, de
redactie van het oude artikel 62 hier te behouden.
Evenzoo hebben wij gemeend niet te moeten voldoen aan
den wensch eene bepaling op te nemen, waardoor het vaak
hinderlijk blaffen van honden, vooral des nachts, werd tegen
gegaan. In vele gevallen zou de toepassing van zulk eene
bepaling al te vexatoir hebben gewerkt. Bovendien zou zij,
voor zoover die honden zich niet op den openbaren weg be
vinden, niet passen in het kader van deze verordening, ter
wijl artikel 37 er reeds voor waakt, dat op den openbaren weg
zich des nachts geen honden ophouden.
Bovendien achten wij ook het bestrijden van dergelijke
hinderlijke voorvallen meer op den weg der gestoorde parti
culieren zelf, dan wel op dien der overheid.
Aan de door de Gezondsheidscommissie verlangde wijzi
gingen, hebben wij voor het meerendeel kunnen voldoen. Wij
konden er echter niet toe besluiten, de opsomming van on
reine stoffen in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 17 meer gelijk
luidend te maken.
Door toevoeging van artikel 9 aan artikel 8, als tweede en
derde lid daarvan, is voor deze artikelen het bezwaar reeds
opgeheven.
Het geheel nieuw artikel 9 heeft op het oog de stoffen, die
voor den Reinigingsdienst bestemd zijn.
In artikel 10 zijn bedoeld stoffen, die, doordat zij gemakke
lijk verstuiven, schadelijk zouden kunnen worden. Afval be
hoort daartoe niet, en, door het vervoer daarvan, alleen in
gesloten vervoermiddelen voor te schrijven, zouden vele in
gezetenen o. i. noodeloos worden gehinderd.
In artikel 11 zijn de stoffen genoemd, waarop de pachter
van asch en vuilnis volgens contract recht heeft. Dit artikel
waakt er dus voor, dat die stoffen niet door anderen worden
weggevoerd.
Ten slotte heeft artikel 17 de strekking «verkeersbelemme-
ring" te voorkomen; op «verontreiniging" als zoodanig heeft
dit artikel geen betrekking, en de daarin genoemde stoffen
zijn dus uit den aard der zaak andere dan in artikel 8 en
volgende zijn genoemd. Tusschen deze artikelen en artikel 17
behoeft in het geheel geen samenhang te bestaan.
Ook meenden wij niet te moeten opnemen eene omschrij
ving van hetgeen deze verordening onder «vee" verstaat.
Het wil ons voorkomen, dat in ieder speciaal geval dit be
grip beter wordt bepaald door den rechter, die dan met de
strekking van het artikel, dat door hem moet worden toege
past, rekening zal kunnen houden.
Wat de Verordening op het rijden betreft, hebben wij ge
meend overal, waar de uitdrukking «rij- en voertuigen" voor
kwam, die te moeten veranderen in «voertuigen", waartoe
volgens de definitie in artikel 1 toch reeds de rijtuigen behooren.
Zoodoende komt er wijziging in de artikelen 6, 7, 9, 10,
18, 19, 21 en 22.
Verder stellen wij de navolgende wijzigingen voor:
Art. 9.
Het tweede lid worde gelezen
Het verbod sub a. is ook toepasselijk op ruiters en geldt
mede voor kruiwagens, waarop een last vervoerd wordt van
meer dan 1 Meter breedte.
Art. 11.
In het tweede lid van dit artikel worde gelezen tusschen
«zorgen" en «alsmede" dat op die wagens een voldoend
aantal stophouten wordt medegevoerd",
Art. 21.
Het eerste lid van dit artikel worde aldus gelezen
Het is verboden, tenzij in geval van noodzaak, met een voer
tuig, met een kinderwagen, tenzij zich daarin een of meer
kinderen bevinden, met een kruiwagen of met een rijdier te
rijden of stil te staan
aover of op trottoirsenz.
b). over of op de voor voetgangers bestemde klinkerpa
den enz.
c). over of op het grasgewasenz.
Art. 24.
Dit artikel worde aldus gelezen:
Het is den bestuurders van motorrijtuigen op twee wielen
en van rijwielen verboden te rijden op de helling van de
Vischbrug in de richting naar den Nieuwen Rijn en op de
Karnemelksbrug, alsmede van des voormiddags 6 uur tot
middernacht door de Maarsmanssteeg, de Donkersteeg, de
Watersteeg, de Schapensteeg, de beide Pieterskerkchoorstegen,
de Ketelboeterssteeg, de Jodenkerksteeg en het Gangetje.
Art. 25.
Dit artikel luide als volgt:
Het is den bestuurders van motorrijtuigen op meer dan
twee wielen verboden te rijden door de Mooi-Japiksteeg, de
beide Vrouwenstegen tusschen de Breestraat en de Haarlem
merstraat, de Brandewijnsteeg, de Koddesteeg, de Manden-
makerssteeg, de Maarsmanssteeg, de Donkersteeg, de Hoog-
landsche Kerksteeg, de Watersteeg, het gedeelte van de
Groenesteeg, dat begrepen is tusschen de Vestestraat en de
Hooigracht, de Kerksteeg tusschen de Heerengracht en de
Vestestraat, de Pelikaanstraat tusschen de Oude Vest en den
Ouden Rijnover de Lange Mare (Oostzijde), op het Kort
Galgewater en op de helling van de Vischbrug in de richting
naar den Nieuwen Rijn.
Art. 31.
Aan dit artikel toe te voegen:
c). gebruik te maken van de klinkerbestrating langs de
walkanten van grachten.
Art. 33.
Dit artikel worde aldus gewijzigd
Het is den bestuurders van motorrijtuigen op twee wielen
en van rijwielen verboden:
a). toe te laten, dat daarop meer personen plaats nemen, dan
die voertuigen blijkbaar bestemd zijn te vervoeren;
bdaarop een last te vervoeren van meer dan 1 Meter
breedte.
Art. 36.
Van dit artikel worde de aanhef gelezen:
Het is aan de Directie der Tramweg-Maatschappij en aan
personen, deel uitmakende van haar personeel, verboden enz.
Art. 62.
In dit artikel worde na de woorden «en die van de arti
kelen 11" gelezen; «eerste lid"....
Ingevoegd worde na de woorden«die van artikel 9 litt.
a en b«en 11 tweede lid...."
Art. 63.
In het eerste lid leze men in plaats van: «overtreding van
de artikelen 24, 25 litt. benz. tot en met «vijf en twintig
gulden"
«overtreding van de artikelen 24, 26, 27, 31 eerste lid, 32
en 33 litt. a en 6, begaan door bestuurders van motorrijtuigen,
alsmede overtreding van de artikelen 25 en 30 met eene
geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden."