58
Om deze redenen is eenige verhooging van salaris niet
alleen billijk te noemen, doch ook in het belang der gemeente.
Immers, wil men goede ambtenaren krijgen en ook op den
duur houden, dan is het noodzakelijk hun salaris niet te zeer
te doen verschillen met de bezoldiging in andere gemeenten,
die met Leiden op één lijn kunnen \yorden gesteld.
Eene verbetering van de salarissen der hoofdcommiezen kan
nu o. i. het best en op voor de gemeente minst bezwarende
wijze worden bereikt door de tegenwoordige minima onver
anderd te laten, de maxima ƒ200 hooger te stellen en de
verhoogingen in plaats van om de vijf jaren, reeds om de
drie jaren in uitzicht te stellen.
Dit laatste is trouwens in overeenstemming met het systeem
der thans geldende salarisregeling der secretarie-ambtenaren,
aangezien ook de controleur der gemeente-belastingen en de
commiezen le klasse drie verhoogingen, telkens na driejaren
dienst als zoodanig deelachtig kunnen worden.
Nog een andere wijziging der verordening, regelende den
rang en de bezoldiging van de ambtenaren en bedienden ter
gemeente-secretarie en op het kantoor van den Gemeente-
Ontvanger, zouden wij U willen voorstellen.
De ambtenaar, belast met de werkzaamheden betreflende
de militie en landweer en die, belast met de onderwijsaan-
gelegenheden, welke beide ongeveer 20 jaar aan de gemeente
secretarie alhier verbonden zijn, hebben thans den rang van
commies le klasse, niettegenstaande de omvang hunner werk
zaamheden vrijwel overeenkomt met die van een afdeelings-
chef. Het komt ons daarom voor, dat er alleszins termen
aanwezig zijn, om die beide ambtenaren, die reeds zoovele
dienstjaren tellen, te bevorderen tot hoofdcommies. Volgens
de tegenwoordige redactie der verordening is dit evenwel niet
mogelijk, aangezien deze slechts hoofdcommiezen kent, die
tevens chefs van afdeelingen zijn. Door eene kleine redactie
wijziging kan echter aan dit bezwaar worden tegemoet ge
komen en eene billijke bevordering mogelijk worden gemaakt.
De in werking treding der voor gestelde veranderingen zou
den wij gaarne bepaald zien op 1 Januari 1913, aangezien
het ons, zooals U bekend is, niet wenschelijk voorkomt, dat,
tenzij in zeer bijzondere gevallen, salarisverhoogingen in den
loop van een dienstjaar ingaan. De meerdere kosten zullen
in het jaar 1913 voorzooveel betreft de bezoldigtngen der drie
hoofdcommiezen, tevens chefs, bedragen 3 X f ^0 ƒ600,
terwijl de bevordering van de beide bedoelde commtezen le
klasse in 1913 een meerdere uitgaaf van 2 X 100 f 200
zal veroorzaken.
Op grond van een err ander geven wij Uwe Vergadering
alsnu in overweging tot vaststelling van de navolgende ver
ordening te besluiten.
VERORDENING, houdende wijziging der verordening van
5 December 1907 (Gem. Blad no. 27), regelende den
rang en de bezoldiging van de ambtenaren en bedien
den ter gemeente-secretarie en op het kantoor van
den Gemeente-Ontvanger, laatstelijk gewijzigd bij
verordening van 6 Juli 1911 (Gem. Blad no. 20),
Artikel 1.
In artikel 1 sub b en in artikel 2, al. 4 van bovengenoemde
verordening wordt in plaats van «tevens" gelezen »al dan niet".
•Art. 2.
In artikel 2 al. 3 wordt in plaats van 2400" gelezen:
2600" en in artikel 2 al. 4 in plaats van «ƒ2200": ƒ2400".
Art. 3.
In artikel 3 sub b wordt «tweemaal na 5 jaar dienst" ver
vangen door «driemaal na 3 jaar dienst".
Art. 4.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1913.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 91. Leiden, 24 April 1912.
In nevensgaand adres verzoekt het bestuur van den Bond
van Bouwondernemers voor Leiden en omliggende gemeenten
de verordening op het bouwen en sloopen van 12 October 1905
zoodanig te wijzigen, dat het inschakelen van een zinkput of
beerput, als bedoeld in de artikelen 11 en 41 dier verordening,
bij het bouwen, verbouwen of veranderen van perceelen,
dienende tot woon- en winkelhuis in den ruimsten zinniet
langer verplichtend wordt gesteld, aangezien het toepassen
van het puttenstelsel in de praktijk vrijwel doelloos is gebleken.
De door adressant als vrijwel doelloos gekwalificeerde bepa
lingen, voorkomende in artikel 11, 6e en 7e lid en in artikel
41, 5e lid luiden als volgt:
«In eene leiding tot afvoer van menage- of van fabrieks-
«water naar het riool of naar bbezemwater moet een zinkput
«worden geschakeld van voldoende afmeting en samenstelling,
«een en ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders.
«Afwijking van bovenstaande bepalingen kan door Burge-
«meester en Wethouders schriftelijk worden vergund, doch,
«wat betreft vrijstelling van het aanleggen van den in het
«vorig lid bedoelden zinkput, alleen dan wanneer gevaar voor
«vervuiling is uilgesloten" en
«In riolen, buizen en leidingen tot afvoer van faecaliën uit
«nieuw gebouwde of verbouwde perceelen naar het riool of
«naar boezemwater moet, behoudens onvermijdelijke uitzon-
«deringen, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders,
«een van een overstort voorziene put geschakeld worden,
«welke moet voldoen aan de door Burgemeester en Wethouders
«te geven voorschriften omtrent inrichting, afmeting en
«samenstelling".
Alvorens op de zaak zelve in te gaan en de argumenten,
die door adressant worden aangevoerd ter ondersteuning van
zijn verzoek nader onder de oogen te zien, moeten wij eenige
opmerkingen maken over het historisch overzicht betreffende
de invoering van het puttenstelsel, door adressant in de toe
lichting tot het adres gegeven.
Dit overzicht is slechts ten deele juist. Adressant heeft
blijkbaar, zooals men wel zegt, de kloK hooren luiden, doch
weet niet, waar de klepel hangt. De werkelijke toedracht is,
dat Gedeputeei'de Staten dezer provincie indertijd slechts be
reid waren toestemming te verleenen tot het loozen van het.
riool in de Magdalena Moonsstraat (oorspronkelijk wel beti
teld als Maria Boekeestraat) in den Trek vliet, wanneer van
gemeentewege de eisch werd gesteld, dat tusschen huis- en
straatriolen beer putten werden ingelascht. Later, bij de vast
stelling van de verordening op het bouwen en sloopen in
1905, welke verordening ingevolge art. 7 der Woningwet
aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten was onder
worpen, werd mede op aandrang van genoemd College be
sloten het inschakelen van een beerput in den regel ver
plichtend te stellen. De verordening had anders de vereischte
goedkeuring eenvoudig weg niet verworven en de voorschriften
waren dan door Gedeputeerde Staten overeenkomstig de be
paling van art. 8 der Woningwet zelfstandig vastgesteld.
liet maken van een verzamelput aan het einde van het
hoofdriool in genoemde straat, welke put door adressant ten
onrechte met een hevelinrichting wordt vergeleken, heeft met
het irdasschen van beerputten tusschen de huis- en straat
riolen natuurlijk niets te maken. Die kwestie kan dus hier
verder buiten beschouwing blijven.
Wij komen thans tot de cardo questionis, tot de vraag,
of het inschakelen van een beerput tusschen huis- en straat-
riool nuttig effect heeft, ja dan neen.
Het bestuur van den Bond van Bouwondernemers is van
meening, dat dit niet het geval is. Het toepassen van het
beerputtenstelsel is z. i. in de praktijk vrijwel doelloos ge
bleken en heeft verontreiniging van de openbare wateren
ook niet kunnen voorkomen.
De Gezondheidscommissie, wier ter zake aan ons uitgebracht
advies in de Leeskamer ligt, is van een geheel ander gevoelen.
Moeilijk acht zij het uit te maken, in hoeverre de putten
geheel den dienst bewijzen, dien men bij de invoering daar
van meende te mogen verwachtendoch wel schijnt het h. i.
vast te staan, dat de putten ir, ieder geval ten deele aan de
verwachting beantwoorden en dat veilig mag worden aange
nomen, dat zij een niet te onderschatten nuttige septic-tarrk-
werking tot starrd brengen.
Al moge dan ook het uittredend vocht in den beerput niet
geheel onschadelijk geworden zijn, ten deele is dit h. i. wel
het geval, zoodat aan het beerputtenstelsel in de eerste plaats
al dit groote voordeel verbonden is, dat de bodem in mindere
mate wordt verontreinigd. Immers, de ondervinding heeft
geleerd, dat riolen, zelfs al zijn zij met zorg gemaakt, wat
zelden voorkomt, binnen korten tijd na het maken, betzij
door grondverzakking, hetzij door verschillende andere oor
zaken, lek worden, waarvan het gevolg is, dat. de .vloeibare
massa grootendeels in den omringenden grond dringt, voordat
het einde van het riool, de gracht, is bereikt. De vaste stoffen
bezinken intussc-hen en blijven in de riolen achter, totdat het
riool, zooals de term luidt: «is volgegroeid." Yan de af te
voeren stoffen komt dus betrekkelijk weinig in de gracht
terecht, doch, wat nog erger is, de grond om de riolen wordt
geheel met het vocht doortrokken, met de gevolgen daaraan
verbonden.
Met het oog op dezen toestand, die zelfs tegenwoordig nog
als zeer gewoon wordt beschouwd, meent de Gezondheids
commissie het niet meer verplichtend stellen van de inscha
keling van een beerput ten sterkste te moeten ontraden.
Doch bovendien wijst zij er nog op, dat de vaste stoffen
grootendeels in den put tot oplossing komen, zoodat deze niet