GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
57
INOÜKOHEII STUKKEN.
N°. 86. Leiden, 6 April 1912.
Voor de benoeming van een onderwijzer aan de openbare
school der 3e klasse N°. 1, ter vervanging van den heer
J. A. P. van Leeuwen, die in de vergadering van den 21en
Maart j.l. werd benoemd tot onderwijzer met verplichte hoofdakte,
hebben wij de eer u hierbij de volgende voordracht aan te
bieden
1°. E. J. ODENDAAL, onderwijzer te Vreeswijk;
2°. A. H. BLOEM, onderwijzer te Oudshoorn;
3°. H. J. DE DREU, tijdelijk onderwijzer te Amsterdam.
Onder mededeeling, dat het advies van den Arrondissements-
Schoolopziener en het bericht van het Hoofd der school in de
Leeskamer ter inzage liggen, verzoeken wij u thans tot de
benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 87. Leiden, 9 April 1912.
In Uwe Vergadering van 1 Februari j.l. werd overeen
komstig ons voorstel, opgenomen onder no. 26 der Ingekomen
Stukken, besloten tot den aankoop van de voortuintjes,
behoorende bij de pereeelen Heerenstraat nis 22t/m32en44.
Tevens deelden wij U toen mede, dat wij met eenige eigenaren
der aan den oostzijde der Heerenstraat gelegen voortuintjes
nog niet tot overeenstemming hadden kunnen geraken.
Thans heeft ook de eigenaar van het perceel Heerenstraat
no. 38 zich bereid verklaard het voor zijn huis gelegen
tuintje tegen den dezerzijds geboden prijs at te staan.
Wij geven U mitsdien in overweging thans ook tot den
aankoop van het voortuintje, deel uitmakende van het perceel
kad. bekend onder Sectie M no. 614, groot 22 M2., voor
de som van 165 te besluiten en over te gaan tot de vast
stelling van den hierbij overgelegden suppietoiren begrootings-
staat, groot met inbegrip van de kosten van overdracht, 184.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 88. Leiden, 10 April 1912.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij geen bedenking heeft tegen de navolgende voordrachten
van Burgemeester en Wethouders:
1°. tot beschikbaarstelling van een bedrag van 2700.voor
de bestrating van een gedempte sloot langs den Zoeterwoudschen
weg. (I. S. No. 79).
2°. tot beschikbaarstelling van een bedrag van 4600.voor
de verbouwing van het Gymnastieklokaal aan de Pieterskerk
gracht. (I. S. No. 80).
3°. tot. beschikbaarstelling van een bedrag van ƒ12500.voor
de verbouwing van de Meisjesschool le klasse. (I. S. No. 81).
4°. tot beschikbaarstelling van een bedrag van 180000.
voor den bouw, de opstelling enz. der vuilverbrandingsinstallatie.
(I. S. No. 82).
5°. tot aankoop van het perceel Langegracht No. 126.
(I. S. No. 85).
6°. tot aankoop van het voortuintje van het perceel Heeren
straat No. 38. (I. S. No. 87).
Zij adviseert U derhalve overeenkomstig die voordrachten
te besluiten en tevens tot vaststelling van de daarop betrekking
hebbende begrootingsregelingen, wat punt 3 betreft met in
trekking van den ten behoeve van deze verbouwing vastgestelden
staat model C der begrooting voor 1911, dd. 27 Juli 1911.
De Commissie van Financiën.
Aan derj Gemeenteraad.
N°. 89. Leiden, 10 April 1912.
Bij den aanvang van het stookseizoen 19111912 werden
lekken ontdekt in een der beide ketels van de centrale ver
warming der Stadsgehoorzaal. Na het aanbrengen van een
ijzeren band om den ketel hield het lekken grootendeels op
en kon de ketel in gebruik blijven. Jn het begin van dit
jaar werd het niettemin noodig geacht beide ketels nogmaals
aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen, teneinde
tijdig maatregelen te kunnen nemen, om tegen het volgende
stookseizoen weder over betrouwbare ketels de beschikking
te hebben.
Uit dit onderzoek, door den leverancier der ketels, J. L.
Bacon te Elberfeld, ingesteld, bleek, dat de ketels, die reeds
gedurende 22 jaar geregeld in gebruik zijn, vooral wat betreft
de aan het vuur blootgestelde deelen, zeer verzwakt en ernstig
aangetast waren en algeheele vernieuwing vereischten. Gedeel
telijke herstelling achtte men niet raadzaam, omdat dan
vermoedelijk binnen enkele jaren wederom kostbare reparaties
noodzakelijk zouden zijn.
De kosten van aanschaffing van twee vrijstaande gegoten z.g.
ledenketels, die volgens deskundigen de voorkeur verdienen
boven de bestaande ingemetselde gesmeede ketels, omdat zij
gemakkelijker toegankelijk zijn, desgewenscht kunnen worden
vergroot en zonder afbraak van metselwerk te herstellen zijn,
terwijl bij de opstelling ook minder metselwerk vereischt
wordt, worden door den Directeur van Gemeentewerken, met
inbegrip der kosten van montage, metsel-, timmer- en verder
bijkomende werken, geraamd op f 4500.
Overeenkomstig het gevoelen der Commissie van Fabricage
geven wij U daarom in overweging voor de vernieuwing
der stoomketels een bedrag van 4500 te onzer beschikking
te stellen.
Intusschen komt het ons voor, dat, waar hier niet zoozeer
van onderhoud, doch van vernieuwing sprake is, dit bedrag
niet ten laste van één dienstjaar behoeft te worden gebracht.
Evenmin zal het echter uit geldleening mogen worden ge
vonden, althans niet in dien zin, dat daarvoor op den ge-
bruikelijken langeren termijn zal worden geleend. Met het oog
op den aard der uitgave achten wij het 't meest regelmatig,
dat zij over een drietal jaren wordt verdeeld en wel in dien
zin, dat 1500 uit den post voor Onvoorziene Uitgaven van
dit jaar wordt gekweten, terwijl de resteerende 3000 wel
is waar aanvankelijk uit leening zullen worden gevonden,
doch in de jaren 1913 en 1914 telkens voor de helft voor
schulddelging ol kapitaalbelegging zullen worden aangewend.
Wij stellen U mitsdien voor:
1°. door vaststelling van den hierbij overgelegden begroo-
tingsstaat, model C, een bedrag van ƒ4500 te onzer beschikking
te stellen voor de vernieuwing der stoomketels van de centrale
verwarming der Stadsgehoorzaal
2°. te besluiten, dat in de jaren 1913 en 1914 telkens een
bedrag van 1500 op de begrooting in uitgaaf zal worden
gebracht op den post «Bijzondere aflossing van eenige uit
buitengewone ontvangsten bekostigde werken", opdat na ver
loop van die 2 jaren de geleende gelden weder uit de gewone
ontvangsten zullen zijn afgelost.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N° 90. Leiden, 23 April 1912.
Ingevolge de verordening van 5 December 1907 (Gem. Blad
No. 27), regelende den rang en de bezoldiging van de amb
tenaren en bedienden ter gemeente-secretarie en op het
kantoor van den Gemeente-Ontvanger bedraagt de bezoldiging
van de hoofdcommiezeq, tevens chefs van afdeelingen, 1800,
met twee vijfjaarlijksche verhoogingen van 200, tot een
maximum van ƒ2200, terwijl het salaris van den hoofdcommies,
tevens chef der afdeeling «Algemeene Zaken" 200 hooger is,
dan dat zijner collega's.
Om verschillende redenen achten wij deze salarisregeling
niet meer voldoende.
Terwijl toch in de laatste jaren verreweg de meeste amb
tenaren in dienst dezer gemeente min of meer belangrijk in
traktement zijn vooruitgegaan, kan dit van den chef der
afdeeling «Bevolking" en van dien der financieele afdeeling
moeilijk worden gezegd.
Bij het in werking treden der salarisregeling in 1908 stond
eerstgenoemde reeds een paar jaar op het in die regeling
aangegeven maximum, terwijl laatstgenoemde toen zijn maxi
mum bereikte. Ambtenaren, die vroeger eene lagere bezol
diging genoten, zooals b.v. de Inspecteur der Bouwpolitie en
de Algemeene Markt- en Havenmeester, hebben inmiddels öf
een evengroot traktement gekregen, of zelfs eene hoogere
bezoldiging. En dat de werkzaamheden dier ambtenaren in
de laatste jaren in belangrijk meerdere mate zijn toegenomen,
dan die van de afdeelingschefs ter gemeente-secretarie kan
bezwaarlijk worden beweerd.
üok eene vergelijking met de traktementen in eenige
andere gemeenten, die Leiden in zielental en belangrijkheid
het meest nabij komen, wij noemen slechts Arnhem en
Haarlem, doet zien, dat de traktementen der hoofdcommiezen
alhier lager zijn, dan in die gemeenten.
In Haarlem geniet een der hoofdcommiezen ƒ2500ƒ3000,
de overige ƒ1850ƒ2450, benevens een toelage van ƒ100,
wanneer zij met de leiding van een afdeeling zijn belast.
De hoofdcommiezen in Arnhem hebben een jaarwedde van
ƒ2200ƒ3000, de commiezen van ƒ1600ƒ2100.
Uit een en ander blijkt, dat vooral de maxima alhier lager
zijn dan in Haarlem en Arnhem.