30
DONDERDAG 22 FEBRUARI 1912.
meermalen het geval is met toekomstige ingenieurs uit Delft.
Wat het amendement aangaat, zou ik nog dit willen zeggen.
Als het wordt aangenomen, zullen Burgemeester en Wet
houders bij eene noodzakelijke benoeming moeten komen met
eene voordracht van twee personen voor iedere benoeming.
Geschiedt dit niet, dan is de geheele benoeming door den
Raad illusoir; maar voldoet men daaraan, dan zal dit niet
in het belang der fabrieken zijn.
Wat is de zaak? Een jong ingenieur doet aanvrage als
volontair aan de fabrieken geplaatst te worden, ten einde
zich te kunnen bekwamen.
Wij nemen geen volontairs, doch betalen liever iets, om
meer recht van spreken te hebben. Somtijds verdwijnt zoo
iemand weer na een paar maanden. Blijkt hij echter een ge
schikt man te zijn en hebben wij later een ingenieur noodig,
dan stellen wij hem aan.
Moet nu voortaan die benoeming door den Raad geschieden,
dan moeten wij een tweeden persoon op de voordracht plaatsen
om aan de verordening te voldoen.
Wat is nu daarvan het gevolg? Dat er als no. 2 iemand
bij wordt gezet, van wiens capaciteiten wij uit eigen ervaring
minder op de hoogte zijn, maar die er volgens de verordening
nu eenmaal bij moet worden geplaatst. Nu gaan die beide
sollicitanten bij de leden van den Raad rond. En de heeren
weten hoe het dan gaat. Werd er altijd op zuiver objectieve gron
den of overwegingen gestemd, dan was het bezwaar zeker
niet zoo groot, maar dat geschiedt niet altijd. Ook andere argu
menten gelden wel eens. De een meent, dat een Leidenaar
de voorkeur moet hebben, de ander heeft weer een ander
argument, geheel buiten de technische bekwaamheden gele
gen, en zoo krijgen wij allerlei overwegingen in 't spel, die
met het technische, waarom het eigenlijk gaat, niets hebben
te maken. En nu kan het heel goed voorkomen, dat al derge
lijke bijoverwegingen juist sterk pleiten voor den tweeden
voorgedragene, dat op dien grond door een kleine meerderheid
in den Raad die man wordt benoemd, waardoor de persoon,
die uit een technisch oogpunt verre de voorkeur verdiende,
niet wordt benoemd, wat toch zeker niet in het belang is
van de gasfabriek. Het is daarom veel beter, dat wij derge
lijke benoemingen overlaten aan Commissarissen, die veel
beter op de hoogte zijn van de personen dan wij. Ik sluit
mij geheel aan bij het betoog van den Voorzitter, dat de
Raad door de benoeming van deze personen aan zich te hou
den, den verkeerden weg zou opgaan. Het geldt hier toch de be
noeming van zuiver technische personen, wier invloed op het
bedrijf werkelijk niet zoo groot is als sommige heeren zich
voorstellenhun positie is, hoe belangrijk ook, toch inderdaad
van volkomen ondergeschikten aard. Laat men daarom hun
benoeming overlaten aan Commissarissen, die toch altijd ter
verantwoording kunnen worden geroepen, wanneer zij een
verkeerde benoeming hebben gedaan.
De heer Pera. Ik wil nog eens herhalen, dat de heer Aal-
berse vecht tegen windmolens, wanneer hij meent, dat het in
onze bedoeling ligt iets te doen, gelijk hij dat voorstelt. Was dat
het geval, dan zou er alle reden zijn om de benoeming niet
door den Raad te doen geschieden. Doch daarvan is geen
sprake. Zooals ik den Raad heb leeren kennen, zal zich een
dergelijk geval wel nooit voordoen, dat zou immers zijn in
strijd met het belang van de gemeente. Dat is ook nog nooit
gebeurd. En ik kom dus op tegen dit beweren van den heer
Aalberse, omdat daarvoor m. i. niet den minsten grond bestaat.
De Voorzitter. Ik wensch aan het gesprokene nog een
enkel woord toe te voegen, omdat ik meen dat ik persoonlijk
het meest buiten de zaak sta, daar ik thans in geen geval
iets met de benoemingen te maken heb. Dat zal echter anders
worden, wanneer het voorstel van den heer Fokker mocht
worden aangenomen, want dan zal er een dubbeltal door
Burgemeester en Wethouders moeten worden opgemaakt.
En nu wil ik wel verklaren, dat ik gaarne van mijn recht
afstand doe en geheel medega met den heer Aalberse. Ik zie
ook werkelijk niet in, wat de Raad er aan heeft, deze benoe
mingen aan zich te houden. Wanneer ik lid van den Raad
was, zou ik het zeer moeilijk vinden aan zulk een benoeming
te moeten deelnemen.
Ik begrijp niet goed, wat dit te maken heeft met de macht
of met het recht van den Raad; het geldt hier niets anders,
dan het benoemen van technische ambtenaren. Wil de Raad
deze benoeming aan zich zelf houden, dan voorzie ik daarvan
niets anders dan moeilijkheden. Er moet iemand worden
benoemd, die knap is in zijn vak, en dat kan de Raad als
zoodanig toch niet behoorlijk beoordeelen. Ik meen werkelijk,
dat het in hét belang van de gemeente is, wanneer de
technische leiders van de gasfabriek worden benoemd op een
goede wijze.
De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van
den heer Fokker wordt in stemming gebracht en met 16
tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: van Tol, Driessen, Korff, Bosch,
A. Mulder, Briët, Vergouwen, Carpentier Alting, Hoogenboom,
Aalberse, Korevaar, Bots, van der Lip, Kruimel, Reimeringer
en Fischer.
Vóór stemmen de heerenCorts, Zwiers, P. J. Mulder, van
der Eist, Pera, Fokker, de Boer, van Gruting, Sijtsma en
Botermans.
Artikel 2 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De geheele verordening wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XI. Voorstel:
a. tot wijziging van de verordening van 6 Juni 1907 (Gem.
Blad No. 9), houdende Instructie voor den Directeur der
Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit te Leiden;
b. tot opnieuw vaststelling der gewijzigde verordening.
(Zie Ing. St. No. 38).
Er worden geen algemeene beschouwingen gehouden.
Het voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XII. Voorstel:
a. tot wijziging van de veror dening van 6 Juni 1907 (Gem.
Blad No. 11), houdende Instructie voor den Adjunct-
Directeur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elec
triciteit te Leiden
b. tot opnieuw vaststelling der gewijzigde verordening.
(Zie Ing. St. No. 38).
Er worden over dit voorstel geen algemeene beschouwingen
gehouden.
De artt. 1 tot en met 3 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 4, luidende:
«Achter art. 6 wordt een nieuw artikel iugelascht, luidende:
»De jaarwedde van den Adjunct-Directeur wordt binnen de
grenzen van ƒ3500.tot ƒ4500.door den Gemeenteraad
vastgesteld."
De heer Fokker. M. d. V. Ik kan mij niet vereenigen met
art. 4, dat het traktement van den Adjunct-Directeur verhoogt
tot ƒ4500.Ik acht de bestaande grens van 4000.ruim
genoeg en vind geen aanleiding het traktement te verhoo-
gen. De toelichting van Commissarissen in de stukken is ook
zeer sober en heeft mij ook niet overtuigd van de noodzake
lijkheid om deze verhooging te geven.
M. d. V. Ik stel dus voor om in artikel 4 van de concept
verordening te lezen in plaats van: ƒ3500.— tot ƒ4500.
ƒ3000.- tot ƒ4000.-.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Zou ik een enkele vraag
mogen doen. Wanneer ik het goed begrijp, is het aanvangs
salaris tot nu ƒ3000.Waarom moet thans het aanvangs
salaris van den Adjunct-Directeur in eens worden gesteld op
ƒ3500.—
De heer Korevaar. M. d. V. De reden dat een hooger
aanvangstraktement wordt voorgesteld is, dat men meent, dat
men in het vervolg niet meer iemand zal krijgen als Adjunct-
Directeur op het oude aanvangstraktement van 3000.
Men moet toch niet vergeten, dat het bedrijf enorm is uit
gebreid. Niet alleen in de stad, maar ook naar buiten. In ver
schillende buitengemeenten wordt riu al gas geleverd, zooals
in Noordwijk en in Zoeterwoude. Binnenkort zal den Raad een
voorstel bereiken om eveneens in Alkemade gas te leveren, en
zoo zijn er nog andere zaken, die vrij zeker tot stand zullen
komen en die zullen bijdragen om het bedrijf uit te breiden.
De Raad blijft echter altijd vrij om een hooger bezoldiging
vast te stellen. Welk bezwaar kan er dus nu bestaan om al
vast het aanvangstraktement wat hooger te stellen, dan be
hoeft later de verordening niet meer te worden gewijzigd.
Met het tegenwoordige aanvangssalaris kunnen wij stellig niet
meer toe.
De heer Hoogenboom. Uw opmerking, dat de Raad bevoegd
is het traktement vast te stellen, en dat hij niet gehouden is
aan het aanvangssalaris, doch kan gaan binnen de grenzen,
die voor het salaris zullen worden vastgesteld, is een argument
ten voordeele van hetgeen ik meen dat wenschelijk is n.l. dat
men het aanvangssalaris weder brengt op ƒ3000. Ik zou dit
nu niet zoo geformuleerd willen hebben, dat de aanvangswedde
altijd moet zijn ƒ3000; doch ik zou meenen, dat het trakte
ment van den Adjunct-Directeur behoort te liggen tusschen
de ƒ3000 en ƒ4000 of ƒ4500. Waar wij er tot dusver wel in
geslaagd zijn om een Adjunct-Directeur te krijgen op een