28
DONDERDAG 22
FEBRUARI 1912.
de gemeente iets van iemand te eischen heeft, maar dat men
toch moet zeggen dat de gemeente van iemand geen bloedgeld
mag eischen. En zulk een geval doet zich hier voor. Ik heb
zelf toevallig de verpachting bijgewoond. Onder de aanwezigen
was ook de vorige pachter, die verklaarde dat de zaak geen
cent meer waard was. Men heeft den man, die heeft inge
schreven, voorgespiegeld, dat de zaak meer waard was, en
moet nu de gemeente, nu het blijkt, dat dit werkelijk een
ijdele voorspiegeling is geweest, van den man eischen het volle
bedrag, waarvoor hij het heeft aangenomen? De man is arm;
nu weet ik wel, dat hij borgen heeft, die het kunnen betalen,
maar ik vraag, of het in deze omstandigheden recht en billijk is om
van hen te eischen, wat zij op zich hebben genomen. Zij hebben
zich waarschijnlijk borg gesteld om den man te helpen; zij
zijn ook verkeerd ingelicht. En mag men dan iets gaan ver
langen wat bepaald onbillijk is? Ik vind werkelijk, dat wij in
dit geval (een deel der bevolking wordt ook nog altijd door
de pont gebaat) niet alleen de menschlievendheid, maar ook
de billijkheid moeten betrachten, al zouden wij de borgen ook
in rechte kunnen aanspreken.
De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
X. Verordening, houdende wijziging der verordening van
26 October 1911 (Gem. Blad N°. 13), houdende reglement
op het beheer en bestuur der Stedelijke Fabrieken van Gas
en Electriciteit te Leiden.
(Zie Ing. St. N°. 37)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Fokker. M. d. V. Ik kan mij niet geheel veree
nigen met de gedachte, die ten grondslag ligt aan dit voor
stel. Waar het de bedoeling is van het voorstel om de Inge
nieurs en den Scheikundige aan de gasfabriek te doen be
noemen door Commissarissen, acht ik het beter de benoeming
van die ambtenaren te doen geschieden door den Raad. De
benoeming toch vooral van een Ingenieur kan later blijken
een benoeming van groot gewicht te zijn geweest. Immers
het is reeds een enkele maal al voorgekomen, dat later zulk
een Ingenieur werd benoemd tot adjunct-Directeur, hoofd
zakelijk op grond ook hiervandat hij reeds Ingenieur bij
de fabriek was, waardoor hij een zekeren voorsprong had
boven andere sollicitanten. Dat is ook eveneens het geval wel
eens geweest bij de benoeming van andere ambtenaren. Ik
herinner slechts aan de benoeming van een Secretaris. Daartoe
werd benoemd de vroegere Commies-Redacteur; door zijn
vroeger ambt had hij reeds een groote aanbeveling bij den
Raad. Dergelijke benoemingen kunnen een sport zijn op de
ladder voor de benoemden om later in gemeentelijken dienst
hooger te stijgen. Daarom meen ikdat de benoeming van
dergelijke ambtenaren als de Ingenieurs bij de gasfabriek,
moet blijven in handen van den Raad.
De heer Pera. Ik zou met een enkel woord mijn instemming
willen betuigen met hetgeen door den heer Fokker is gezegd.
In het algemeen kan men er toch zeker van zijn, dat een
benoeming door den Raad altijd geschiedt in overeenstem
ming met het advies van het college, dat een voordracht
opmaakt. Maar ik acht het niet goed, dat de Raad zijn be-
bevoegdheid om dergelijke benoemingen te doen, uit handen
geeft. Het is niet de eerste maal, dat ik pleit voor het recht
van benoeming door den Raad. Wanneer later de Raad op
de een of andere benoeming aanmerking maakt, dan hooren
wij: dat behoort tot de bevoegdheid van dit of dat college,
zooals wij er juist in de stukken voor deze vergadering nog
weer een voorbeeld van ontvangen hebben. En daarom acht
ik het beter, dat de Raad niet geheel de macht uit handeq
geeft.
Ik zeg nog eens, in den regel zal men zeker met de voor
stellen van het College medegaan, maar de Raad moet het
recht hebben zoo noodig op- en aanmerkingen te maken. Of
deze terecht of ten onrechte gemaakt worden, kan dan blijken.
De heer Korevaar. M. d. V. Het is wel opmerkelijk dat
hoewel menschen van ervaring ik noem hier o. a. den
Burgemeester van Groningen, die in de Eerste Kamer der
Staten-Generaal zonder tegenspraak van die meening uiting
gaf steeds blijven aandringen op uitbreiding van de be
voegdheden eener Commissie van beheer, omdat die menschen
weten hoe nauwgezet de gemeentelijke inrichtingen bestuurd
moeten worden en hoe alles afhangt van eene goede keuze
van personen, men hier steeds aandringt op beperking van
die bevoegdheid. En nu treft het mij bijzonder, dat van eene
zijde i. c. den heer Fokker waar men steeds aandringt
op gemeentelijke exploitatie, wordt gevraagd om ook onder
geschikte ambtenaren door den Raad te doen benoemen. Deze
twee zaken druischen tegen elkander in. Bureaucratische
omslag en bemoeiing gedragen zich met een commercieel
beheer als vuur en water.
De heeren vergeten, dat het hier ondergeschikte ambtenaren
geldt, die gewoonlijk in tijdelijken dienst zijn en vaak, al in
hunne vacantie gedurende hun studietijd, aan de fabriek komen
werken. Wij kunnen die jongelieden dan eens langdurig en
nauwlettend gadeslaan en zien of zij geschikt zijn voor
eene dergelijke instelling. Hebben zij die geschiktheid, dan
kunnen zij ook wel door Commissarissen worden benoemd,
als er eene plaats open is. De Raad zou m. i. roekeloos han
delen, wanneer hij van dien regel afweek, te meer waar het
benoemingsrecht van den Raad toch eene sinecure zou zijn,
wilde hij ten minste het geheele bedrijf niet in de war
sturen.
Er is nog iets. Men zal mij tegenvoeren, dat men iemand
tijdelijk kan benoemen, bijv. voor één jaar. Zeker, M. d. V.
maar dan wor dt er een band gelegd tusschen dien ambtenaar
en de Directie van de Fabrieken, die wel eens moeilijk weer
zou los te maken zijn. Toch moet die band zoo los mogelijk
zijn in het belang van onze bedrijven.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ondanks de réprimande, die de
Wethouder heeft toegediend aan den heer Fokker, durf ik
mij toch wel aan diens zijde te scharen. Wanneer wij het
benoemingsrecht willen geven aan den Raad, dan beteekent
dit niet, dat wij het advies van Commissarissen niet willen en
zullen volgen, als zij ons duidelijk maken, dat bij eene benoe
ming de voorgedragene de rechte man op de rechte plaats
is. Slagen zij daarin, welnu, dan benoemen wij den voorge-
drage, wat toch bijna altijd gebeurt. Wij willen echter aan
den Raad de beslissing voorbehouden. Deze wensch is niet
bureaucratisch, maar democratisch. Trokken wij de conse
quentie uit de stelling van den heer Korevaar, dan moest hij
ook willen, dat de Directeur en de Adjunct-Directeur door
Commissarissen werden benoemd.
En ik gevoel ook daarom veel voor hetgeen de heer Fokker
heeft gezegd, omdat uit de Ingenieurs dikwerf groeit de adjunct-
Directeur en zelfs de Directeur. En op die wijze krijgen wij
indirect een benoeming door Burgemeester en Wethouders
van de hoogste ambtenaren. Ditzelfde is reeds geschied, de heer
Fokker heeft er aan herinnerd, toen het gold de benoeming
van den Secretaris. Daarom zou ik zeggen: laten wij de
benoeming van deze ambtenaren aan ons houden. Komen
Burgemeester en Wethouders met een voordracht van per
sonen, waarvan zij kunnen aantoonen, dat zij zijn the right
men on the right place, dan zal de Raad die ook zeker
wel benoemen. Ik kan mij dus geheel vereenigen met hetgeen
door de heeren Fokker en Pera is gezegd.
De Voorzitter. De heer Sijtsma zeide, dat die ambtenaren
dan eigenlijk door Burgemeester en Wethouders werden be
noemd. Dat is zeker niet juist, want zij worden niet benoemd
door Burgemeester en Wethouders, maar door een Commissie
van drie leden, uit den Raad benoemd.
De heer Korevaar. De vergelijking door den heer Sijtsma ge
maakt tusschen de benoeming van den Directeur, den Adjunct-
Directeur, den Scheikundige en den jongsten Ingenieur, gaat
niet op. De heer Sijtsma vindt, dat het op hetzelfde neer komt.
Neen, tusschen die benoemingen is een zeer groot verschil.
Wanneer het geldt de benoeming van een Directeur, Adjunct-
Directeur of een dergelijk hoofdambtenaar, dan zijn dat per
sonen die antecedenten hebben; die behoeven niet eerst op
proef te worden genomen. Met een jong Ingenieur is dat wat
anders, die moet eerst op proef werkzaam worden gesteld.
De heer Vergouwen. Ik verschil in meening met de heeren,
die totnogtoe het woord hebben gevoerd. De Raad heeft nu
eenmaal uit zich zelf een Commissie benoemd om de Gasfabriek
te beheeren; dat is niet een Commissie van bijstand. Die
Commissie moet nu ook de ondergeschikte ambtenaren, na het
advies te hebben ingewonnen van den Directeur, kunnen be
noemen. Wij moeten die Commissie, die door den Raad zelf is
aangewezen, nu ook in de gelegenheid stellen om de fabriek
te beheeren, zooals zij meent dat dit het beste geschiedt. Ik
gevoel wel iets voor hetgeen is gezegd, maar men kan niet
alles op gelijke lijn stellen. Een gemeentelijke administratie
is niet hetzelfde als een commercieel bedrijf. Het zal zeker in
een bedrijf niet altijd gemakkelijk gaan voor elk onderdeel
den rechten man te vindenwij moeten daarvoor afgaan op
het oordeel van den Directeur en van Commissarissen. Wan
neer deze meenen den goeden man te hebben gevonden, dan
moeten wij verder vertrouwen stellen in Commissarissen,
De heer van der Elst. Wat de heer Vergouwen daar zegt,
zou ik niet gaarne voor mijn rekening nemen. Het is volkomen
waar, dat de Raad vertrouwen moet stellen in de Commissie,
die hij zelf heeft benoemd om de fabriek te helpen beheeren, doch
dat vertrouwen behoeft niet zoo ver te gaan, dat de Raad alle
macht uit handen zou moeten geven. Dan zouden wij de be
noeming van den Directeur ook wel aan Commissarissen kunnen