28 Art. 28. Het is aan allen, die daarmede niet belast zijn, verboden lichten, voor de openbare verlichting bestemd of op openbaar gezag voorgeschreven, aan te steken of uit te blusschen. Art. 29. Het is aan allen, die niet met de bediening der bruggen belast zijn, verboden: a) de afsluitingen van bruggen in beweging te brengen; b) zich binnen de afsluitingen van afgesloten bruggen te begeven of te bevinden c) zich op het beweegbare gedeelte van bruggen te bé- vinden, wanneer deze niet voor het verkeer geopend zijn. Art. 30. De hoofdbewoner van een bewoond, en de gebruiker, eigenaar, vruchtgebruiker of beheerder van een onbewoond perceel zijn verplicht: abij gladheid de open stoepen en de straat langs hun perceel met eene voldoende hoeveelheid zand, asch of turfmolm te bestrooien of te doen bestrooien en wel, voor zooveel de straat betreft, ter breedte van ten minste 1 Meter, gemeten uit de rooilijn der stoepen of, waar deze ontbreken, uit die der gebouwen b) binnen vijf uur na aanzegging van wege Burgemeester en Wethouders de sneeuw en het ijs van den openbaren weg langs hun perceel weg te ruimen of te doen wegruimen en deze bijeen te brengen of te doen bijeenbrengen, in de straten mid den op de straat, op de grachten aan den walkant en op de pleinen op een afstand van 4 Meter van den gevel of den muur. Wanneer een gebouw door meer dan één gezin bewoond wordt, rust deze verplichting op den beneden-hoofdbewoner en, bij gebreke van dezen, op den boven-hoofdbewoner. Art. 31. Het is verboden: abij vriezend weer de straat te schrobben of te besproeien b) op den openbaren weg glijbanen te maken of te gebruiken e) sleden onbestuurd van eene helling te laten afglijden. Art. 32. Degene door wien of op wiens last sneeuw of ijs van daken of uit goten op den openbaren weg wordt geworpen, is ver plicht zorg te dragen adat iemand op den weg de voorbijgangers waarschuwt; b) dat de sneeuw of het ijs dadelijk wordt weggeruimd. Art. 33. Het is verboden, tenzij met schriftelijke vergunning van den Burgemeester a) vuurwapenen af te schieten, tenzij in eene met vergun ning van het bevoegd gezag opgerichte schietinrichting of met gebruikmaking van de in art. 7 der wet op de honds dolheid gegeven bevoegdheid; b) vuurwerk, met uitzondering van zoogenaamd Bengaalsch vuur, af te steken. Art. 34. Het is verboden op den openbaren weg zich van een aange spannen hond te bedienen, zonder dezen vooraf te hebben voor zien van een wijden lederen muilkorf, welke het bijten verhindert. Art. 35. Houders of eigenaars van werk- en waakhonden zijn ver plicht voldoende zorg te dragen, dat deze niet anders dan voorzien van een wijden lederen muilkorf, welke het bijten verhindert, op den openbaren weg losloopen. Art. 36. Onverminderd het bij art. 3 van de wet op de hondsdolheid bepaalde, is de houder of eigenaar, wien door of namens Burgemeester en Wethouders de schriftelijke mededeeling is gedaan, dat zijn hond of één of meer zijner honden hetzij voor een bepaalden tijd, hetzij voortdurend, op den openbaren weg van een wijden lederen muilkorf, welke het bijten ver hindert, moeten voorzien zijn, verplicht voor de naleving van dit gebod zorg te dragen. Art. 37 oud. Art. 39 oud. Het is aan allen, die niet met de bediening der brug belast zijn, verboden: a) de afsluiting van afgesloten bruggen te openen; b) zich binnen de afsluiting van afgesloten bruggen te begeven c) te loopen op het beweegbare gedeelte van niet gesloten bruggen d) de afsluithekken der bruggen in beweging te brengen. Art. 20 oud. De hoofdbewoner van een bewoond, de gebruiker, eigenaar, vruchtgebruiker of beheerder van een onbewoond perceel is verplicht a) bij gladheid de open stoepen en de straat langs dat per ceel met een voldoende hoeveelheid zand, asch of turfmolm te bestrooien of te doen bestrooien en wel voor zooveel de straat betreft, ter breedte van ten minste 1 M., gemeten uit de rooilijn der stoepen, of waar deze ontbreken, uit die der gebouwen b) binnen 5 uur na aanzegging van wege Burgemeester en Wethouders van den openbaren weg langs dat perceel de sneeuw en het ijs weg te ruimen of te doen wegruimen en bijeen te brengen of te doen bijeenbrengen, in de straten midden op de straat, op de grachten aan den walkant en op de pleinen op een afstand van 4 Meter van den gevel of muur. Wanneer een gebouw door meer dan één gezin bewoond wordt, zijn de heneden-hoofdbewoners en bij gebreke van dezen, de boven-hoofdbewoners, ieder voor het door hem bewoonde gedeelte, aan de bovenstaande verplichtingen onderworpen. Art. 22 oud (gedeelt.). Het is verboden a) bij vriezend weêr de straat te schrobben b) de straat te besproeien bij vriezend weêr [of terwijl menschen, rij- of trekdieren voorbijgaan J Art. 19 oud. f Het is verboden op den openbaren weg glijbanen te maken of te gebruiken of sleden onbestuurd van een helling te j laten afglijden. Art. 23 oud. Het is verboden sneeuw of ijs van daken of uit goten op den openbaren weg te werpen, tenzij iemand op den weg de voorbijgangers waarschuwe. Degene op wiens last het reinigen der daken of goten heeft plaats gehad, is verplicht de sneeuw of het ijs dadelijk weg te ruimen of te doen wegruimen. Art. 55 oud. Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van den Burgemeester a) enz. Art. 75 litt. a, oud. Het is verboden a) zich van een aangespannen hond te bedienen, zonder dezen vooraf te hebben voorzien van een wijderen lederen muilkorf, die het bijten verhindert. Art. 52 oud. Art. 53 oud. De houder of eigenaar, wien door of namens Burgemeester en Wethouders de schriftelijke mededeeling is gedaan, dat zijn hond of één of meer zijner honden, hetzij voor een be paalden tijd, hetzij voortdurend, op den openbaren weg van een wijden lederen muilkorf, welke het bijten verhindert, moeten voorzien zijn, is verplicht voor de naleving van dit verbod zorg te dragen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 6