'24
terwijl ten slotte bij de sindsdien ingetrokken verordening
tegen de openlijke ontucht van 8 Juli 191)4 (Gembl. N°. 25)
ook de artt. 170 tot en met 188 werden ingetrokken.
Ten slotte zijn op deze wijze van de oorspronkelijke ver
ordening dus nog slechts enkele weinige artikelen over
gebleven, n.l. de artt. 2 en 8 (over verandering van woon
plaats), 135 en 136 (over het uitstallen van vleesch op de
straat), 152 tot en met 156 (over het houden van varkens en
het daarstellen van meststalen) en eenige algemeene bepalingen
(artt. 238-240).
Aan ons voorstel tot intrekking van de Algemeene Politie
verordening van 1879 voegen wij derhalve, met het oog op deze
weinige overgebleven artikelen, het voorstel toe tot vaststelling
van twee concept-verordeningen, ééne, regelende de verplichting
der ingezetenen in geval van verhuizing binnen de gemeente,
en eene andere op het houden van varkens en het maken van
mestputten. In deze beide verordeningen is de oude materie
slechts in nieuwen vorm gegoten. Tegen het uitstallen van
vleesch op de straat wordt o. i. voldoende voorzien door de
bepalingen der door ons voorgestelde concept-verordening op
de straatpolitie, in verband met de verordening op de markten.
Ten slotte komt in deze herzieningsvoordracht nog een
punt ter sprake, n.l. de intrekking van art. 9 van de ver
ordening van 28 April 1898 op openbare vermakelijkheden
en bijeenkomsten en het houden van verlotingen (Gemeente
blad N°. 9), benevens de daarmede gepaard gaande wijziging
van het strafartikel en schrapping van de woorden «en het
houden van verlotingen'' uit den titel der verordening. Het
genoemde artikel 9 toch is van rechtswege vervallen door de
Loterij wet 1905; in verband met het in het volgend
Ingekomen Stuk door ons te doen voorstel tot vaststelling
van eene verordening ter uitvoering van art. 178 der Gemeente
wet, schijnt het ons derhalve wenschelijk toe, deze wijziging van
de verordening van 1898 op openbare vermakelijkheden enz.
thans direct in deze herzieningsvoorstellen op te nemen.
Na deze algemeene uiteenzetting zij het ons veroorloofd,
thans kortelijks nog in het bijzonder eenige toelichtingen te
geven bij de concept-verordening op de straatpolitie, welke
het uitgangspunt voor alle verdere voorstellen geweest is.
Verwijzende naar wat wij boven hieromtrent opmerkten,
vleien wij ons erin geslaagd te zijn, met behoud van de
geregelde stof, hoewel menigmaal met eene verbetering der
tegenwoordige redactie, die stof op eene meer logische en
meer juridische wijze te ordenen. Deze ordening en groe
peering is in hoofdtrekken de volgende.
Na eene inleidende bepaling hebben wij allereerst die artikelen
samengevoegd, welke strekken ter bescherming van het lichaam
van den openbaren weg en wat daarop en daarin is (artt. 27)
deze artikelen hebben wij onmiddellijk laten volgen door die,
welke het verbod inhouden van het verontreinigen van den
openbaren weg (artt. 8 en 9), terwijl de bepalingen van de
artt. 10 en 11 een geschikt aanknoopingspunt vormen met
eene groep van bepalingen, die hygiënische belangen beschermen
(artt. 12—16). Hierop volgen in ons concept verschillende
artikelen, welke het verkeer over den openbaren weg regelen
en wel allereerst enkele ter voorkoming van belemmering
van dat verkeer (artt. 1724) en voorts, na een drietal
grensbepalingen tusschen deze laatste en de volgende groep
(artt. 2527), een aantal in het belang van de veiligheid
van het verkeer over den openbaren weg (artt. 2837). Om
het veroorzaken van overlast aan particulieren tegen te gaan,
dienen de artt. 3845; om te beletten, dat van overheidswege ten
algemeenen nutte genomen of te nemen maatregelen (de
publieke dienst) tegenwerking ondervinden, de artt. 46 en 47.
Ter bescherming van de openbare orde vonden vervolgens de
artt. 4854 eene plaats, gevolgd door de artt. 5558 in het
belang der openbare netheid-, en als vanzelf kwamen wij ten
VERORDENING op de Straatpolitie.
Art. 1.
Onder «openbare weg" worden in deze verordening verstaan
alle straten, stegen, grachten, pleinen, wegen, paden (alle
met inbegrip van stoepen) en bruggen, welke, zij het ook met
eenige beperking, voor een ieder toegankelijk zijn.
Onverminderd hetgeen in de verordening op de openbare
wateren nader omtrent den ijsvloer is bepaald, wordt in deze
verordening, voorzoover hare bepalingen daarop kunnen toe
gepast worden, onder «openbare weg" mede begrepen de
ijsvloer, behalve voor zooveel betreft de artt. 3 litt. a, 11,
30, 31 litt. b en 58 litt. b.
Art. 2.
Het is verboden op of aan den openbaren weg:
a. voorwerpen te steken tusschen de straatsteenen of in
bruggen, sluisdeuren, wallen, kaden of beschoeiingen, tenzij
met schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders
b. tenzij daartoe gerechtigd, boomen of heesters te be
schadigen.
slotte langs dezen weg tot de overblijvende bepalingen
betreffende de openbare zedelijkheid, in ruimer of enger zin,
en tot die tegen kwetsing van te eerbiedigen gevoelens van
het publiek (artt. 59—64). Het behoeft wel geen betoog, dat
wij in twijfelachtige gevallen, waaromtrent wij gaarne de
mogelijkheid van verschil van inzicht erkennen, omtrent de
plaatsing eene keuze moesten doen.
Ter vergemakkelijking van de vergelijking van de bestaande
met de nieuw-voorgestelde straatpolitie-verordening, die ook
menigmaal wat hare redactie betreft van de bestaande eerste
afdeeling afwijkt, volgt hieronder aan de linkerzijde der pagina's
de concept-verordening, die wij U ter vaststelling aanbieden,
terwijl aan de rechterzijde de noodige gegevens ter verge
lijking zijn opgenomen.
Met deze toelichtingen meenen wij te kunnen volstaan. Ons
geheele voorstel is in het leven geroepen door het besef van
de noodzakelijkheid om eene vele malen gewijzigde verorde
ning weer in verstaanbaren vorm vast te stellen, maar onder
den arbeid is het licht gevallen op gebreken in de bestaande
verordening en op verouderde overblijfselen van eene vroegere
regeling, die wij U thans tegelijkertijd ter verbetering en ter
afschaffing voordragen.
Resumeerende, hebben wij de eer, Uwe Vergadering in
overweging te geven te besluiten
a. tot vaststelling van de hierbij gaande concept-verordening
op de straatpolitie
b. tot vaststelling van de hierbij gaande concept-verordening
op het rijden
c. tot vaststelling van de hierbij gaande concept-verordening
tot wijziging van de verordening van II November 1897
op de wateren der gemeente Leiden (Gem.bl. N°. 12),
gewijzigd bij de verordening van 23 October 1902
(Gem.bl. N°. 23);
d. tot intrekking van de verordening op de straatpolitie van
1 April 1897 (Gem.bl. N°. 6) met al hare wijzigings
verordeningen, n.l. die van 19 September 1898 (Gem.bl.
N°. 12), 4 Mei 1899 (Gem.bl. N°.6), 30 Mei 1901 (Gem.bl.
N°. 9), 23 October 1902 (Gem.bl. N°. 22), 12 Februari 1903
(Gem.bl. N°. 11), 18 Juni 1903 (Gem.bl. N°. 32), 29 Decem
ber 1904 (Gem.bl. N°. 34), 26 October 1905 (Gem.bl. Nrs.
26 en 27), 9 November 1905 (Gem.bl. N°. 30), 7 Juni 1906
(Gem.bl. N°. 24), 13 Februari 1908 (Gem.bl. N°. 5), 10
December 1908 (Gem.bl. N®. 32), 27 October 1910 (Gem.bl.
N°. 23), 15 Juni 1911 (Gem.bl. Nrs. 18 en 19), 27 Juli
1911 (Gem.bl. N*. 26), 9 November 1911 (Gem.bl. N°. 31)
en 11 Januari 1912 (Gem.bl. N°. 1);
e. tot intrekking van de verordening van 27 October 1910
op het rijden met motorrijtuigen en rijwielen (Gem.bl.
N°. 24) met hare wijzigingsverordening van 27 Juli 1911
(Gem.bl. N°. 27);
f. tot vaststelling van de hierbij gaande concept-verordening,
regelende de verplichting der ingezetenen in geval van ver
huizing binnen de gemeente;
g. tot vaststelling van de hierbij gaande concept-verordening
op het houden van varkens en het maken van mest
putten
h. tot intrekking van de algemeene politieverordening voor
de gemeente Leiden van 6 November 1879 (Gem.bl. N°. 9),
voorzoover hare bepalingen niet reeds achtereenvolgens
ingetrokken of van rechtswege vervallen zijn;
i. tot vaststelling van de hierbij gaande concept-verordening
tot wijziging van de verordening van 28 April 1898 op
openbare vermakelijkheden en bijeenkomsten en het
houden van verlotingen (Gem.bl. N°. 9).
Aan den Gemeenteraad.
De Commissie voor de Strafverordeningen.
VERORDENING op de Straatpolitie (oud).
Art. 120 oud.
Onder de uitdrukking «openbare weg" worden begrepen
alle wegen, paden, straten, stegen, grachten, pleinen en stoe
pen, bruggen, kaden, markten, sloppen en erven, welke, on
verschillig of zij al dan niet voor den publieken dienst bestemd
zijn, voor een ieder toegankelijk zijn gesteld.
Behoudens hetgeen in de Verordening op de openbare
wateren nader omtrent den ijsvloer wordt bepaald, is deze,
behalve voor zooveel betreft de artikelen 2 litt. b, 10, 19, 20,
21 en 36 mede onder de uitdrukking «openbare weg" begrepen.
I Art. 5 oud.
I Het is verboden ijzeren pennen of andere scherpe voor-
werpen tusschen de straatsteenen of in bruggen, sluisdeuren,
wallen, kaden, beschoeiingen of boomen te steken.
J Art. 33b oud.
f Het is verboden op den openbaren weg:
bboomen of heesters te beschadigen.