38
Art. 48.
Het is den conducteurs verboden:
a) meer personen binnen in of buiten op de tramwagens toe
te laten dan het door Burgemeester en Wethouders toege
stane aantal;
bkinderen, van wie zij weten of redelijkerwijze moeten
vermoeden dat zij beneden twaalf jaar oud zijn, zonder
geleide buitenop te laten plaats nemen;
c) hinderlijke dieren of voorwerpen in of op de tramwagens
toe te laten;
dkennelijk beschonken of onreine personen in of op de
tramwagens toe te laten.
Art. 49.
De conducteurs en de wagenbestuurders zijn verplicht, bij
elke door Burgemeester en Wethouders aangewezen halte
plaats hun tramwagen te doen stoppen, wanneer iemand
tijdig te kennen geeft, dat hij aldaar wil in- of uitstappen.
Art. 50.
Degene, wien, omdat hij in kennelijk beschonken of on-
reinen toestand verkeert, of omdat het aantal passagiers het
door Burgemeester- en Wethouders toegestane aantal overtreft,
door den conducteur gelast wordt, den tramwagen te verlaten,
is verplicht onmiddellijk aan dien last gevolg te geven.
Art. 51.
Het is verboden zich tegen den Conducteur te verzetten,
wanneer deze hinderlijke dieren of voorwerpen uit den tram
wagen verwijdert.
Art. 52.
Het is verboden het verzet te steunen van hen, die op
grond van de beide voorgaande artikelen verplicht zijn om
hetzij zelf den tramwagen te verlaten, hetzij te gedoogen,
dat de met hen zich in den tramwagen bevindende hinder
lijke dieren of voorwerpen daaruit worden verwijderd.
Art. 53.
Het is verboden:
abinnen in de gesloten tramwagens te rooken of er zich
met eene brandende sigaar, sigaret of pijp in te bevinden,
tenzij in afzonderlijke rookcompartimenten:
b) de tramwagens door spuwen te verontreinigen.
Art. 54.
Het is verboden op de tramwagens te klimmen, op de tree
planken te gaan staan en zich aan de tramwagens vast te
houden.
Art. 55.
Het is verboden
aop of tusschen de tramrails eenig voorwerp te werpen
of neder te leggen, dat gevaar of hinder kan doen ontstaan
of het tramverkeer belemmeren kan;
b) tenzij daartoe bevoegd, eene wisseltong te verzetten of
vast te zetten.
Art. 56.
Het is verboden met rij- en voertuigen, motorrijtuigen
en rijwielen door te rijden op plaatsen in dwarsstraten of bij
bochten, waar haltsignalen, volgens een door Burgemeester
en Wethouders vast te stellen model, de nadering van een
tramwagen aankondigen.
Art. 57.
Het is verboden vlaggen, wimpels en andere voorwerpen zóó
op te hangen of te plaatsen, dat zij in aanraking kunnen komen
met niet geïsoleerde, stroom voerende geleidraden van het
tramwegnet.
Art. 58.
Het is verboden op den openbaren weg met rij- of voer
tuigen te rijden, waarvan één of meer wielen voorzien zijn
van een radkrans, geschikt om door de groef der tramrails
te loopen.
Art. 59.
Het is den wagenbestuurders en den conducteurs verboden
op den openbaren weg dienst te doen zonder op zichtbare
wijze het door Burgemeester en Wethouders bepaalde onder-
scheidingsteeken te dragen.
(Art. 102 oud Sp.)
Hét is den conducteurs verboden
a) meer personen binnen in of buiten op de rijtuigen toe
te laten dan het door Burgemeester en Wethouders toegestane
aantal
b) kinderen, van wie zij weten of rederlijkerwijze moeten
vermoeden, dat zij beneden twaalf jaren oud zijn, zonder
geleide buitenop te laten plaats nemen;
c) hinderlijke dieren of voorwerpen in of op de rijtuigen
toe te laten;
d) kennelijk beschonken of onreine personen in of op de
wagens toe te laten.
(Art. 103 oud Sp.)
De conducteurs en de wagenbestuurders zijn verplicht, bij
elke door Burgemeester en Wethouders aangewezen halte
plaats, hun tramrijtuig te doen stoppen, wanneer iemand
tijdig te kennen geeft, dat hij aldaar wil in- of uitstappen.
(Art. 104 oud Sp.)
Degene, wien, omdat hij in kennelijk beschonken of onrei-
nen toestand verkeert, of omdat het aantal passagiers het door
Burgemeester en Wethouders toegestane aantal overtreft, door
den conducteur gelast wordt, het tramrijtuig te verlaten, is
verplicht onmiddellijk aan dien last gevolg te geven.
(Art. 105 oud Sp.)
Het is verboden zich tegen den conducteur te verzetten,
wanneer deze hinderlijke dieren of voorwerpen uit het rijtuig
verwijdert.
(Art. 100 oud Sp.)
(Art. 107 oud Sp.)
Het is verboden binnen in de gesloten tramwagens te roo
ken of er zich met eene brandende sigaar, sigaret of pijp in
te bevinden, tenzij in afzonderlijke rookcompartimenten, als
mede de wagens door spuwen te verontreinigen.
(Art. 108 oud Sp.)
(Art. 109 oud Sp.)
Het is verboden op of tusschen de tramrails eenig voorwerp
te werpen of neer te leggen, dat gevaar of hinder kan doen
ontstaan of het verkeer belemmeren kan, alsmede, zonder
daartoe bevoegd te zijn, eene wisseltong te verzetten of vast
te zetten.
(Art. 110 oud Sp.)
(Art. 111 oud Sp.)
(Art. 112 oud Sp.)
(Art. 113 oud Sp.)