37 Art. 36. Het is aan personen, deel uitmakende van het personeel der Tramweg-maatschappij, verboden toe te laten, dat een tramwagen in beweging gebracht of bestuurd wordt: adoor iemand beneden den leeftijd van één en twintig jaar; b) door iemand, die niet door de Directie der Tramweg maatschappij als wagenbestuurder is aangesteld. Art. 37. Een ieder is verplicht op een behoorlijk door het wagen- personeel gegeven geluidsignaal de trambaan onmiddellijk vrij te laten, zoodat de tramwagens zonder oponthoud en ongehinderd hun weg kunnen voortzetten. Art. 38. De wagenbestuurders zijn verplicht, wanneer de trambaan niet vrij is, de vaart van hun wagen te verminderen of dezen geheel te doen stilstaan. Art. 39. De wagenbestuurders zijn verplicht langzaam te rijden, waar en wanneer dit door Burgemeester en Wethouders ter ver zekering van de veiligheid van het verkeer is voorgeschreven. Art. 40. De wagenbestuurders zijn verplicht de nadering van den tramwagen aan te kondigen door het geven van een geluid signaal avóór en bij het omrijden van hoeken en bij het nade ren van elke dwarsstraat en brug; b) ter waarschuwing van een ieder, die zich op de tram baan bevindt of deze wil oversteken c) telkens wanneer de veiligheid van personen of van het verkeer zulks vordert. Art. 41. Het is den wagenbestuurders verboden met grootere snel heid te rijden dan van 300 Meter in de minuut, onverminderd hunne verplichting om bij het omgaan van hoeken, het naderen van wegkruisingen en overal, waar de drukte van het verkeer zulks noodig maakt, de snelheid van hun wagen dermate te beperken, als de veiligheid vordert. Art. 42. Wanneer de orde of de veiligheid van het verkeer vordert, dat de wagenbestuurders hetzij den gang van hun wagen verminderen, hetzij dezen doen stilstaan of doorrijden, zijn zij verplicht, zich dienaangaande onmiddellijk te onderwerpen aan de bevelen der dienaren van politie. Art. 43. Het is den wagenbestuurders verboden bij den motorwagen meer dan één bijwagen te gebruiken of den bijwagen door den motorwagen te doen duwen, anders dan als rangeer manoeuvre. Art. 44. De wagenbestuurders mogen den motorwagen niet verlaten, zoolang er nog eenige mogelijkheid bestaat, dat deze door het publiek in beweging wordt gebracht. Art. 45. Het is den wagenbestuurders verboden tusschen zonsonder gang en zonsopgang met een tramwagen te rijden, die niet aan de voor- en achterzijde van helder brandende lantarens voorzien is. Art. 46. De Directie der Tramweg-maatschappij en de conducteurs zijn verplicht er voor te zorgen, dat: ageen tramwagen gebruikt worde, die niet op de vóór- en achterzijde en binnenin voorzien is van een duidelijk zicht baar doorloopend nummer; b) in de tramwagens op voor het publiek duidelijk zichtbare wijze vermeld zij, hoeveel personen gelijktijdig in den wagen en op elk der balcons mogen worden vervoerd; c) in de tramwagens een door den Commissaris van Politie gewaarmerkte afdruk dezer Afdeeling duidelijk leesbaar zij vastgehecht. Art. 47. De wagenbestuurders zijn verplicht de vaart van hun wagen te matigen of stil te houden, zoodra zij bemerken dat paarden of vee onrustig worden. (Art. 88 oud Sp.) Het is verboden personen beneden den leeftijd van één en twintig jaren als wagenbestuurders dienst te laten doen. Art. 90 oud Sp. Het is aan wagenbestuurders en conducteurs verboden de tramrijtuigen door andere personen te laten besturen dan door hen, die daartoe door de Directie der Tramweg-maat schappij gemachtigd zijn. (Art. 91 oud Sp.) Een ieder is verplicht op een behoorlijk geluidsignaal de trambaan onmiddellijk vrij te laten, zoodat de tramrijtuigen zonder oponthoud en ongehinderd hun weg kunnen voort zetten. (Art. 92 oud Sp.) De wagenbestuurders zijn verplicht, wanneer de baan niet vrij is, de vaart hunner rijtuigen te verminderen of deze ge heel te doen stilstaan. (Art. 93 oud Sp.) De wagenbestuurders zijn verplicht langzaam te rijden waar en wanneer dit door Burgemeester en Wethouders is voorgeschreven. (Art. 94 oud Sp.) (Art. 95 oud Sp.) (Art. 96 oud Sp.) De wagenbestuurders zijn verplicht onmiddellijk te voldoen aan een bevel der politie om hetzij den gang van het rijtuig te minderen, hetzij stil te staan, hetzij door te rijden. (Art. 97 oud Sp.) (Art. 98 oud Sp.) (Art. 99 oud Sp.) Het is den wagenbestuurders verboden tusschen zonsonder gang en zonsopgang met een tramwagen te rijden, die niet van helderbrandende lantaarns, vóór en achter van verschillende kleur, voorzien is. (Art. 100 oud Sp.) De Directie en de conducteurs zijn verplicht ervoor te zorgen, dat: a) geen tramrijtuig gebruikt worde, dat niet op de vóór- en achterzijde en binnenin voorzien is van een duidelijk zichtbaar doorloopend nummer enz. (Art. 101 oud Sp.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1912 | | pagina 15