DONDERDAG 1
FEBRUARI 1912.
19
slenteren maar langs de straat. Yoert men dit systeem van
brieljes in, dan is dit zeker een middel tot werkverschaffing,
want het veroorzaakt op het kantoor heel wat drukte; en on
doelmatig is het zeker. Aan het vertoonen aan de Beurs is het
voordeel verbonden, dat men kan vaststellen een bepaald
uur. Als de werkloozen op een bepaald uur aan de Beurs
verschijnen, kunnen degenen, die werkkrachten noodig heb
ben, weten, waar zij hulp kunnen bekomen. Zoo brengt men
dan de menschen samen. Dat aannemen van werkkrachten is
geen liefhebberij. Het kan betreffen werk, dat spoedeischend.
is, voor een dag of een halven dag en daarvoor wil men dan
niet lang loopen. Dan moet men de menschen bij de hand hebben,
om spoedig klaar te kunnen komen. Alles pleit er zoodoende
voor, om mede te gaan met de voorstellen, die Burgemeester
en Wethouders en de commissies doen.
De heer Zwiers. M. d. V. Als voorzitter van de Arbeidsbeurs
heb ik ook moeten medewerken aan het advies, dat hier is
uitgebracht. Ik heb dat met volle overtuiging gedaan en ik
hoop thans enkele woorden te mogen zeggen, die den heer
Sijtsma er misschien toe kunnen brengen om tot een andere
meening te komen. De heer Sijtsma heeft er vooral den
nadruk op gelegd, dat het vernederend zou zijn voor een
werkman, hij heeft niet gezegd »lastig", dat zou misschien
meer op zijn plaats zijn geweest om dagelijks naar de
Arbeidsbeurs te gaan. Ik begrijp niet, wat er voor vernederends
in kan gelegen zijn, om zich aan te melden op de plaats,
waar de controle is voor de fondsbesturen, waarvan elk zal
erkennen, dat ze noodzakelijk uitgeoefend moet worden. En
wat er voor vernederends schuilen kan in het gaan naar een
plaats, waar het althans mogelijk is arbeid te krijgen, is mij
nog veel minder helder.
Oorspronkelijk helde ik over naar de meening, om de aanmel
ding niet dagelijks, maar om de twee of drie dagen te doen plaats
hebben, maar besprekingen met het bestuur van het werk
loozenfonds en met bestuursleden van enkele fondsbesturen,
die ervaring hadden op dat gebied, hebben mij er spoedig
toe gebracht, om mijn stem te geven aan het voorstel tot
dagelijksche aanmelding Het is mij namelijk gebleken, dat
de fondsbesturen de heer van Tol heeft hierop ook reeds
gewezen en hij kan als voorzitter van een dergelijk fondsbestuur
uit eigen ervaring spreken dikwijls de grootste moeilijkheid
hebben om na te gaan, of werkelijk de werkeloosheid voor tduurt.
De voorzitters, de bestuurders van die werkloozenfondsen
zijn zelf ook werklieden, die hun werk hebben. Nemen we
als voorbeeld een fonds, dat voor timmerlieden is ingericht.
Dit heeft twee of drie timmerlieden tot bestuurders, die zelf
op karweien zijn. Nu moet een verzekerde zich op een be
paalden dag bij een van die bestuursleden aanmelden. Hij
gaat naar zijn huis en vindt daar zijn vrouw en die moet
dan het bonnetje afgeven ten bewijze, dat de verzekerde
werkelijk nog werkeloos is en dus zijn uitkeering mag ont
vangen. Het gebeurt meermalen, dat de man niet eens zelf
komt, maar eenvoudig zijn dochtertje of een van zijn jongens
stuurt en zoo het zaakje opgeknapt wordt. Dat is dan de heele
controle voor het bestuur van een verzekeringsfonds! En het
Gemeentelijk fonds heeft totaal niemendal. Het behoeft dus
niet te verwonderen, dat naar wat elders reeds bestond, ver
scheiden fondsbestuurders ook hier verlangend uitzagen. En
toen de praktijk sprak en de dagelijksche aanmelding als
eenig afdoend controlemiddel vroeg, hebben wij ons direct
bereid verklaard, ook dat meerdere werk te doen. Ik behoef
toch waarlijk niet te zeggen, dat de arbeidsbeurs voor zich
niet zoo bijzonder verlangend behoeft te zijn naar al die bij
zondere werkzaamheden. "Want het geeft een groot karwei
aan den winkel, terwijl de resultaten ervan voor de beurs
zelf daarmee absoluut geen evenredigen tred houden. Maar
het is op uitdrukkelijk verlangen van de praktijk en ten
behoeve van het werkloozenfonds van de gemeente, dat wij
ons beschikbaar hebben gesteld ook voor (fat zooveel meer
dere werk.
De heer Briët. Ik wil nog een enkel woord zeggen, M. d.
V. Ik ben blij, dat ik ook door stemmen uit de praktijk, als
van den heer Botermans en van den heer van Tol, ben onder
steund en dat die op klemmende wijze hebben betoogd, dat
het zeer noodig is de controle te verbeteren.
En ik wil van deze gelegenheid ook gebruik maken om
nog iets te zeggen over wat de heer Fokker mij zooeven heeft
aangewreven al heeft hij dat gedaan op een minzame
wijze als zou ik verkeerd citeeren uit een verslag, dat ik
nauwkeurig want ik heb het thuis gedaan heb gelezen.
En de heer Fokker doet dat, nadat hij hier in de Raadszitting
even het verslag vraagt en daaruit een zin haalt, dien hij
uit zijn verband rukt, en dan zegt, dat ik verkeerd citeer.
Een dergelijke wijze van doen vind ik minder goed en minder
juist ook. In kalmte moet men de stukken nalezen om een
andermans bewering te kunnen weerleggen.
M. d. V. De heer Fokker interrumpeert me en vraagt me,
waarom hij verkeerd gedaan heeft. Om hem daarvan te
overtuigen, het spijt mij, dat ik de vergadering ermee
moet lastig vallen wil ik hem het stuk in zijn geheel nog
eens voorlezen. «Verder gaande op denzelfden weg, en begeerig
het gelukkig voorbeeld na te volgen, dat ons wordt gegeven
door het Werkloozenfonds van Strassburg, zouden zekere
onzer leden van nu af het dagelijksch toezicht verplichtend
willen maken voor al de .werkloozen door de Wrerkbeurs, en
de vakvereenigingen verplichten dagelijks hare werkloozen
naar de Werkbeurs te zenden. Maar zekere vakvereenigingen
hadden een hevigen afkeer betoond tegen dezen maatregel
en deze zienswijze had verdedigers ontmoet in ons Bestuur.
Zonder deze kieschheid te deelen, was de meerderheid van
het Bestuur van gedachte, dat het beter ware het toezicht
in de Werkbeurs in te richten met de leden der vereeni-
gingen, die in volstrekte overeenstemming zijn op dit punt
en die zullen trachten de beste samenwerking te verzekeren
tusschen de vakvereenigingen en de Werkbeurs." Terwijl
dus, M. d. V., dat is toch duidelijk de bedoeling de
meerderheid van het bestuur de dagelijksche aanmelding aan
de Werkbeurs wenschelijk achtte, heeft men daarvan afgezien,
omdat men meende, dat anders door te groote obstructie van
den kant van de vakvereenigingen de zaak schade zou lijden.
Maar de meerderheid van het bestuur was van meening, dat
dagelijksche aanmelding zeer wenschelijk was. Dat staat er
en ik kan het niet anders lezen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten, waarna
allereerst aan de orde komt punt a van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
De artt. 1 en 2 van de verordening, vermeld onder a, worden
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 3, luidende:
«Tusschen de artikelen 8 en 9 wordt een nieuw artikel 8a
ingevoegd, luidende:
«Ieder werkloos lid eener aangesloten vereeniging, dat
overigens voor bijslag in aanmerking komt, is verplicht zich
dagelijks, te beginnen op den dag, -volgende op dien, waarop
zijne werkloosheid is begonnen, aan te melden aan de hier
ter stede gevestigde Gemeentelijke Arbeidsbeurs."
De heer Fokker. M.d. V. Ik wensch op art. 3 in te dienen
een amendement, dat belichaamt hetgeen ik daar straks reeds
in het midden heb gebracht. Dit amendement luidt:
«Ieder werkman, lid van een aangesloten vereeniging, die
overigens voor bijslag in aanmerking komt, is verplicht:
azich op den dag, volgend op dien, waarop zijn werke
loosheid is begonnen, zich aan te melden aan de hier ter
stede gevestigde Gemeentelijke Arbeidsbeurs;
b) zich aan de Beurs te vervoegen, zoo dikwijls hij daarheen
door of namens het bestuur der Beurs wordt ontboden;
c) zich aan te melden bij den werkgever, bij wien aan zijn
arbeidskracht behoefte bestaat en naar wien hij door of van
wege het bestuur der Arbeidsbeurs wordt verwezen."
Die bepaling komt dan in de plaats van de dagelijksche
aanmelding, zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen.
Tot toelichting van mijn amendement....
De Voorzitter. Dat zal wel niet noodig zijn; ik meen,
dat het al voldoende toegelicht is. Zou ik uw voorstel even
op schrift mogen hebben?
Wanneer ik goed gehoord heb, meen ik, dat wat u sub c
vermeldt, overbodig is. Dat behoort m. i. thuis in het Regle
ment voor de Arbeidsbeurs. De verplichting om zich aan te
melden bij den werkgever zal door Burgemeester en Wet
houders worden opgenomen in het reglement op de Arbeids
beurs.
Ik geloof dus, dat u in de verordening eene verplichting
meer wilt opnemen dan noodig is.
De heer Fokker. M. d. V. Als men het hier niet opneemt,
valt het niet onder art. 7 van den bijslag, zoodat men den
bijslag niet kan weigeren, als de man zich niet aanmeldt bij
den werkgever, naar wien hij wordt verwezen. Het is mij niet
te doen, de menschen te helpen zonder dat het noodig is,
maar het is er mij om te doen, om een zekerheid te behouden,
en als men dit amendement aanneemt, dan heeft men de zeker
heid, dat wie zich niet aanmeldt, ook zijn bijslag niet zal
krijgen. In dit systeem heb ik het ondergebracht in artikel 8a.
Tot toelichting zou ik alleen dit willen zeggen, dat het mij
voorkomt, dat het een even goede controle is, dat een man
zich aanmeldt en zich moet aanmelden, als hij wordt opge
roepen, als wanneer hij zich eiken dag aan de Beurs moet
laten zien. MA heeft verder gezegd, dat het systeem zoo om
slachtig zou zijn; dat er veel brieven zouden komen, die
elkaar zouden kruisen, zooals de heer Pera het met een beetje
overdrijving voorstelde. Dat is echter niet juist. De eenige
brieven, die moeten worden geschreven, zijn die van den
ambtenaar van de Arbeidsbeurs, wanneer hij de menschen