DONDERDAG 1
FEBRUARI 1912.
17
De heer Fokker. M. d. V. Ik ben, als ik mij goed herinner,
een van de leden geweest, die bij het behandelen van de
begrooting voor 1910 erop hebben aangedrongen, dat eenig
meer contact zou bestaan tusschen de Gemeentelijke Arbeids
beurs en het Gemeentelijke Werkloozenfonds. En ik wil wel
zeggen, dat het mij aangenaam is, dat nu wordt gezocht, om
dat contact tot stand te brengen. Maar het spijt mij, dat ik.
moet zeggen, dat ik mij toch niet kan vereenigen met de
wijze, waarop de verschillende commissiën en ook Burge
meester en Wethouders hebben gemeend aan dit idéé uit
voering te moeten geven.
De verplichting n.l., die wordt voorgesteld,, de dagelijksche
aanmelding van de werklooze leden van de aangesloten ver-
eenigingen aan de arbeidsbeurs, om te komen meedeelen,
dat zij werkeloos zijn, en te komen hooren, of er werk voor
hen is, lijkt mij niet de meest gelukkig gekozen vorm. Immers,
opdat men aan de arbeidsbeurs wete, ot die werknemers al
dan niet werk hebben, is het toch ganschelijk onnoodig ze
daar eiken dag te laten paradeeren voor den ambtenaar, die
met de dagelijksche leiding is belast, en schijnt het mij toch
volkomen voldoende, dat hun de verplichting wordt opgelegd
daags nadat zij werkeloos zijn geworden zich aan te melden
aan de Arbeidsbeurs en hun ook de verplichting op te leggen,
om wanneer ze daartoe door den ambtenaar of van wege het
bestuur van de Arbeidsbeurs worden geroepen, zich daaraan
te melden; om wanneer er werk voor hen is, zich daarna
te begeven naar den werkgever, die eventueel werk voor hen
zou hebben. Waarom moeten die menschen, als bij de bedeeling,
eiken dag vragen: Meneer, is er nu werk voor me? Waarom
kunnen zij niet geroepen worden als elke andere werknemer,
die zich eenmaal bij een beurs heeft aangemeld, wanneer er
werk voor hen is? Waarom kan hun dan niet de verplichting
worden opgelegd, als zij werk kunnen vinden, tenzij er
ernstige bezwaren tegen zijn om dat werk aan te nemen
en daarvan onmiddellijk kennis te geven aan het bestuur
van de Beurs? Dan is er nog een veiligheidsklep in het regle
ment van het Werkloozenfonds, dat zegt, dat de vereeni-
gingen, die aangesloten zijn, bepalingen moeten maken voor
gevallen, waarbij het geven van uitkeering wordt geweigerd
aan hen, die onwillig zijn om te werken. Is er kwestie van
onwil om te werken, dan zullen zij ook geen bijslag krijgen.
Anders zullen zij door de Gemeentelijke Arbeidsbeurs een
gelegenheid te meer hebben om arbeid te vinden. Als de
verplichte inschrijving aan de Beurs komt, als de verplichting
komt om aan de Beurs te komen, als de ambtenaar meent,
dat er iets voor hen is, en als de verplichting komt, dat zij
werk moeten aannemen, dat voor hen geschikt is, tenzij
men bijv. een bekwaam schilder zou willen opdragen, slooten
uit te baggeren, wat zijn vak niet is, dan wordt daardoor
bereikt, wat door de leden, die op meer contact hebben aan
gedrongen, wordt gewenscht. Ik zou Burgemeester en Wet
houders dan ook wel willen vragen, of zij dat denkbeeld van
mij in nadere overweging willen nemen en als blijkt, dat
meer leden zooals ik denken, dan zal ik straks een voorstel
op uw tafel neerleggen, dat ongeveer belichaamt, hetgeen ik
zooeven heb gezegd.
De heer Sijtsma. M. d. V. Deze maatregel, dien Burge
meester en Wethouders in overleg met de besturen voor
stellen, wil mij niet bijzonder aanstaan. Het heeft voor mij
iets kunstmatigs. Wij moeten zooveel mogelijk misschien
spreken staatssocialisten er anders over, maar dat zijn Burge
meester en Wethouders toch ook niet de maatschappelijke
krachten haar eigen vrije werking laten. Een maatregel als
deze zal misschien goed zijn en goed werken in een groote
stad, maar hier is dat niet noodig. In plaatsen als Leiden
kennen de werkgevers en werknemers elkaar en vinden zij
elkaar ook wel. Nu wordt hier gezegd, dat het zoo goed zal
zijn om een betrouwbare statistiek te krijgen van de werke
loosheid, maar daarvoor mag men zoo iets van de werkelooze
arbeiders toch niet eischen. De werkeloosheid is er niet om
de Arbeidsbeurs, maar omgekeerd: de Beurs is er voor de
werkeloosheid. Hetzelfde geldt ook, waar men zegt, dat de
Beurs beter aan hare bestemming zal beantwoorden. Ik zou
zeggen: wij hebben liever dat de Beurs niet aan hare bestem
ming zou behoeven te beantwoorden, want dan was er weinig
of geen werkeloosheid. Dat zijn geen argumenten, waarom
men een dergelijken maatregel mag voorschrijven. Het zal wel
eens een enkelen keer kunnen voorkomen, dat een werkelooze
er werk door krijgt, maar in het algemeen zal het dat niet;
de werkeloosheid in het algemeen zal er niet door verminderen.
Als dat kon, zou ik er voor zijn, maar het is niet zoo.
Nu ben ik van meening, dat tegen de kleine voordeelen,
die er aan verbonden zijn, dat de werkelooze dagelijks naai
de Beurs gaat, nadeelen van anderen aard staan, ik zou haast
zeggen: moreele nadeelen; want daar ligt iets vernederends
in, als de werklieden gedwongen worden in groepen zich
naar de Beurs te begeven, ten einde zich aan te melden en
opgeschreven te worden. Men zou in tijden van werkeloosheid
werkloozenoptochten uitlokken, want voor hen, die niet bij
een organisatie zijn aangesloten, de vaste werkloozen die op
straat' en brug slenteren, zal er een mooie gelegenheid bestaan,
om mede te gaan loopen. In ieder geval zou ik gaarne ver
nemen van de besturen, die hier hunne vertegenwoordigers
hebben, welke andere motieven tot het doen van dit voorstel
hebben geleid. Hoor ik dat niet, dan vereenig ik mij met
hetgeen de heer Fokker heelt aangevoerd, nl. om het wel te
laten doen, maar niet eiken dag. Eenmaal aangeven is vol
doende. Als er werk is door middel der Arbeidsbeurs, dan
kunnen zij aangeschreven worden en als zij zelf werk hebben
gevonden, kunnen zij zelf mededeelen, dat zij niet meer op
de lijst behoeven te staan.
De heer Briët. M. d. V. De heer Sijtsma heeft aangevoerd,
dat hij het iets vernederends zou achten voor de werklieden,
om zich dagelijks aan te melden aan de arbeidsbeurs. Nu kan
ik hem wel mededeelen, dat ik persoonlijk daarin niets ver
nederends zie, maar het blijkt ook wel, dat de vakvereenigingen,
die toch wel het best haar eigen belang begrijpen, dat niets
vernederend vinden. Ik heb voor me liggen het verslag van
de gemeente Rotterdam, waaruit blijkt, dat daar zelfs een
viertal vakvereenigingen uit zich zelf, als controle-middel, in
haar reglement hebben voorgeschreven de dagelijksche aan
melding aan de arbeidsbeurs. Het nut van de bepaling, die
wordt voorgesteld, blijkt ook wel hieruit, dat zij op verschil
lende plaatsen op een dergelijke wijze bestaat; ook in kleinere
plaatsen, zooals b.v. Arnhem en Deventer. Ook daar is de
dagelijksche aanmelding verplicht gesteld. En in geen een van
de verslagen, die ik voor me heb, worden klachten genoemd
of bezwaren, waarop die verplichting zou stuiten. De argu
menten, die in het rapport voorkomen voor de wenschelijk-
heid van deze bepaling, zijn in de eerste plaats gemakkelijke
statistiek en ook in hoofdzaak betere controle op de werkeloos
heid. Wij moeten niet vergeten, dat de controle voor het
gemeentelijk werkloozenfonds zelf absoluut onmogelijk is. Wij
kunnen nooit contróleeren, of iemand inderdaad werkeloos
geweest is. Die controle berust in de praktijk bijna uitsluitend
bij de vereenigingen zelf. En nu is mij wel gebleken, dat voor
vakvereenigingen de controle vrij gemakkelijk is, maar dat
daarentegen en wij moeten niet vergeten, dat wij in
Leiden een gemengd stelsel hebben, dat hier niet alleen vak
vereenigingen kunnen worden toegelaten, maar ook gemengde
vereenigingen voor gemengde vereenigingen de controle
veel moeilijker is. Dus uit een oogpunt van contröle acht ik
ook deze bepaling zeer wenschelijk. En ten slotte bestaat ook
hier wel een bepaling, ik weet het niet zeker, maar op
andere plaatsen bestaat die wel waardoor de werkloozen
verplicht worden zich dagelijks bij den secretaris van hun
vereeniging aan te melden. Een bepaling, die dan even goed
vernederend zou zijn voor de werklieden als die, waarbij
wordt voorgeschreven de aanmelding aan de arbeidsbeurs.
Ten slotte wil ik even iets aanhalen uit het verslag omtrent
het werkloozenfonds van de gemeente Gent. De gemeente
Gent heeft wel de beste inrichting op dit gebied we noemen
ook dit systeem de verzekering volgens het Gentsche stelsel
men zal wel overtuigd zijn, dat men in Gent zeer goed op
de hoogte is. Er wordt dan in het verslag geschreven»Maar
de voornaamste maatregel, die gestemd werd om de tusschen-
komst van het werkloozenfonds te beperken op de gevallen
van onvrijwillige werkloosheid en om te beletten dat de
verdeeling van syndikale vergoedingen en gemeentelijke ver
meerderingen ten voordeele gebeure van werklieden, die niet
wezenlijk werkloos waren of in het verlangen niet volhardden
om werk te vinden, was het besluit, door het Bestuur genomen,
in akkoord met al de vakvereenigingen, dat de verplichting
oplegde aan al de ondersteunde werkloozen zich ter Werkbeurs
te doen inschrijven." »Zich te doen inschrijven",zeker, M.
d. V. De meerderheid is blijkbaar ook van het nut van dage
lijksche inschrijving overtuigd. Dat blijkt uit een volgend
gedeelte. »Verder gaande op denzelfden weg, en begeerig net
gelukkig voorbeeld na te volgen, dat ons wordt gegeven door
het Werkloozenfonds van Strassburg, zouden zekere onzer
leden van nu af het dagelijksch toezicht verplichtend willen
maken voor al de werkloozen door de Werkbeurs, en de
vakvereenigingen verplichten dagelijks hare werkloozen naar
de Werkbeurs te zenden. Maar zekere vakvereenigingen"
die zijn dus van de meening van de heeren Fokker en
Sijtsma »hadden een hevigen afkeer betoond tegen dezen
maatregel, en deze zienswijze had verdedigers ontmoet in ons
Bestuur. Zonder deze kieschheid te deelen, was de meerderheid
van het Bestuur van gedachte, dat het beter ware het toe
zicht in de Werkbeurs in te richten die onbetwistbaar
moeilijkheden zal bijbrengen met de leden der vereenigingen,
die in volstrekte overeenstemming zijn op dit punt en die
zullen trachten de beste samenwerking te verzekeren tusschen
de vakvereenigingen en de Werkbeurs." Dus de meerderheid
van het bestuur was in Gent wel degelijk overtuigd, dat het
wenschelijk was, om zich dagelijks bij de Werkbeurs aan te