226 DONDERDAG 21 DECEMBER 1911. worden, en de Commissie van Fabricage heett dan ook gezegd daarop zullen wij later terugkomen. Niettemin heeft de com missie toen tegenover het rapport van den Directeur van Gemeentewerken daarover zeer uitvoerig gesproken, dat neemt niet minder, in mijn schrift, dan vier zijdjes op een groot vel papier in, een opeenstapeling van allerlei argumenten, die er tegen waren, om het onder Gemeentewerken te brengen. Nu zou ik den Raad willen verzoeken, of ik dat eens even mag voorlezen »In ieder geval De Voorzitter. Mijnheer Roem, mag ik u even iets vragen Heeft dit stuk niet in de Leeskamer gelegen? De heer Roem. Jawel, M. d. V., maar ik weet niet of alle heeren het gelezen hebben! De Voorzitter. Dat moet men toch veronderstellen! De heer Roem. M. d. V. De heer Fokker heett straks wel gesproken van het rapport van den Directeur van Gemeente werken, maar hij heeft niet gezegd, en dat werpt een geheel ander licht op de zaak, dat het rapport van de Commissie van Fabricage in tegengestelde richting luidt, en daarom zou het toch wel van belang zijn De Voorzitter. Dat staat toch duidelijk in de rapporten. In ieder geval heeft men in de Leeskamer kunnen zien, dat de Commissie van Fabricage hare opinie gewijzigd heeft. Alle heeren zullen dat gelezen hebben. De heer Roem. M. d. V. Als ik het uit het hoofd had ge leerd, zou niemand er iets tegen in te brengen hebben, wan neer ik het woordelijk weergaf. De Voorzitter. Neemt u mij niet kwalijk, maar stukken, die ter lezing hebben gelegen, gaat niemand voorlezen. Het is allerminst om uwe rechten te verkortenik merk dit alleen op, omdat wij anders wel den geheelen middag bezig zouden kunnen zijn. U leest dit stuk voor en een ander lid weer een ander stuk. Die stukken worden verondersteld bekend te zijn en de heeren, die aan het debat hebben deel genomen, zullen die stukken zeer zeker kennen. De heer Roem. M. d. V. Dan zal ik mij moeten beperken tot het doen van eenige mededeelingen. De voorzitter van de Commissie van Fabricage met den secretaris van die commissie hebben dat in zulke pakkende zinnen weergegeven, dat ik geen kans zie, het in 't kort uit te drukken. Er wordt o. a. gesproken in dit stuk van den band, die bestaan moet tusschen den nieuwen adjunct-direc teur van gemeentereiniging en Burgemeester en Wethouders. Ik sluit mij daarbij aan; die band moet noodzakelijk bestaan en niet door den Directeur van Gemeentewerken verbroken worden en ik wil er mijn bevreemding over uitspreken, dat even met een pennestreek, met enkele regeltjes, dat geheele lijvige rapport, waarin de Commissie van Fabricage hare meening uiteen zet en dat goed in elkander zit, eenvoudig ter zijde wordt gezet. Hierover zou ik gaarne nader ingelicht willen worden. Er word beweerd, dat de dienst in deze stad gemakkelijker is te verrichten dan elders, maar op welken grond wordt dat gezegd? Vroeger is gezegd, dat de Directeur van Gemeente werken overstelpt was met werk, zoodat er een Ingenieur van Gemeentewerken bij moest komen en nu wil men den Directeur van Gemeentewerken nog meer werk geven. Zoo komt er nooit een einde aan. Ik zou willen zeggen, dat het bedrijf hier behoort te zijn evenals op andere plaatsen. Leiden is eene groote stad, heeft althans een zeer groote oppervlakte en dan zie ik niet in, waarom hiervan niet een apart bedrijf kan worden gemaakt, evenals elders. Vindt men van niet, dan heett men ook niet iemand noodig met een zoo hoog traktement. Ik zou dus gaarne zien, dat deze dienst niet werd gebracht onder Gemeentewerken, maar dat er een apart be drijf van werd gemaakt. De heer Vergouwen. M. d: V. Ik vind, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders dezen keer niet gelukkig is te noemen. Als men het Ingekomen Stuk goed doorleest, dan gevoelt men, dat Burgemeester en Wethouders hebben zitten peinzen, hoe zij dit het beste in elkaar konden zetten, en het is werkelijk geen gemakkelijke taak, om dit te regelen. De dienst heeft twee onderdeelen en Burgemeester en Wet houders hebben gemeend, dat die goed van elkaar gescheiden moesten worden en dat de dienst dus moest worden gesplitst. Dat levert echter moeilijkheden op voor de practijk en mis schien ook voor de financiën. Volgens de regeling van Bur gemeester en Wethouders komt het verbrandingsgedeelte bij de gasfabriek, onder leiding van den Directeur van de gas fabriek; het is natuurlijk een heel afzonderlijk bedrijf, doch het staat met de gasfabriek in contact, omdat de fabriek er warmte en stoom van betrekken kan. De Directeur van de gasfabriek zou echter daardoor meer werk krijgen en zou een mannetje onder zich moeten hebben, of hij zou een hooger salaris moeten krijgen voor- de meerdere diensten, die van hem gevergd zouden worden. Dat is de financ«eele zijde van de zaak. Wordt nu de ophaaldienst gebracht onder Gemeen tewerken, dan is de vraag, of er altijd zuiver contact zal blijven beslaan tusschen dien ambtenaar en den Directeur van Gemeentewerken. Zou het dan niet beter zijn, er een zelfstandig bedrijf van te maken en iemand aan te stellen, die verstand heeft van beide onderdeelen, zoowel van het verbrandingsgedeelte als van het ophaalgedeelte? Ik ben het in dat opzicht met den heer Roem eens. Mocht evenwel het eerste gedeelte van het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden aangenomen, dan heb ik nog bezwaar tegen het tweede gedeelte, om een adviseur te benoemen tegen half traktement. Die man zou in dienst van de gemeente komen en daaraan zijn vollen tijd besteden. Wanneer iemand door de gemeente wordt benoemd, dan komt hij in vollen dienst van de gemeente, van den morgen tot den avond, en dan kan ik niet inzien, waarom hij maar half salaris zou moeten verdienen. Wal de heer Fokker dien aangaande gezegd heeft, beaam ik niet. Hij kan wel degelijk alle mogelijke dingen, die met het bedrijf in verband staan, zelf regelen, omdat hij er later mee moet werken. Als het bedrijf eenmaal begonnen is, dan moet alles naar zijn zin zijn, want dan is hij de verantwoordelijke persoon voor alles, maar dat neemt niet weg, dat de hoofdregeling, zooals zij door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, door mij niet als een gelukkige wordt beschouwd en ik liever zou zien, dat het een geheel zelfstandig bedrijf werd. Het komt dan natuurlijk wel in eenig contact met Gemeentewerken aan den eenen kant en met de gasfabriek aan den anderen kant, maar dat gebeurt in verschillende takken van dienst. De gasfabriek bijv. komt ook in contact met Gemeentewer ken, want zij heeft wel eens straatmakers noodig, om een straat op te breken of een nieuwe straat te maken, misschien heeft zij ook wel eens rioolmakers noodig, om een riool te herstellen. Dat contact zal dus blijven bestaan, dat is geen bezwaar, maar de hoofdgedachte, waarom ik deze regeling niet als gelukkig beschouw, is, dat het bedrijf gescheiden zal worden en daardoor moeilijkheden en meerdere kosten zullen ontstaan. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal beginnen met te zeggen, dat ik in tegenstelling met den heer Vergouwen wat de hoofdinrichting betreft, mij geheel kan vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik geloof, dat het rationeel is, dat wij die twee: de verbranding en den ophaal dienst, scheiden en dat de verbranding geheel komt te berusten bij de directie van de lichtfabrieken, waar zij meer eigenaardig past. Dat men dan dadelijk weer salarissen moet verhoogen, geloof ik niet; mochten er zooveel werkzaamheden zijn, dat dit noodig is, dan zullen wij zien. Daarom zal ik van dat gedeelte, waarvan ik had gedacht dat het geheel onaange vochten zou blijven, voorloopig niets zeggen ik geloof, dat het zeer gemakkelijk zal zijn voor den heer Korevaar om zich in dat opzicht te verdedigen. Ten opzichte van den ophaaldienst ga ik mede met hetgeen de heer Fokker, en tot zekere hoogte ook de heer Roem, hebben trachten aan te toonen. Ik geloof, dat die dienst veel eenvoudiger is dan men het nu tracht voor te stellen. Die dienst zal loopen over een 40 menschen, als ik het wel heb, en wanneer ik het rapport goed heb begrepen, hebben de rapporteurs zich indertijd daarvoor ook niet meer personen gedacht, en eenige paarden; de stad wordt in tien wijken verdeeld, een plattegrond hadden zij voor zich, ieder krijgt zijn werk en het marcheert, zooals het nu ook gaat. Ik geloof niet, dat men den geheelen dienst zal hervormen, het gaat nu ook goed. De Directeur van Gemeentewerken heeft een jaar of acht ge leden met den hoofdopzichter, toen de heer Blok, die hier een vreemdeling was, aannemer werd, deze wijkverdeeling en de geheele regeling in elkander gezet, die is er dus geheel mede bekend en ik ben het er volkomen mede eens, dat de hoofd leiding bij den Directeur en Ingenieur van Gemeentewerken moet blijven. Zoover ga ik dus met Burgemeester en Wet houders mede, maar ik ga niet met hen mede, wanneer zij, wat zij aan de voordeur uitwijzen, door de achterdeur weer willen binnenhalen. De titel adjunct-directeur lijkt nu wel heel mooi, maai het is al moeilijk te omschrijven, hoe de verhouding zal zijn tusschen dien adjunct-directeur en den Directeur en den Ingenieur van Gemeentewerken. Zal hij geheel zelfstandig optreden? In zijn titel, zoo wordt gezegd, is de zelfstandigheid zijner positie heel goed uitgedrukt. Ja, het is heel mooi, de titel adjunct-directeur, maar tusschen de drie mannen: directeur, ingenieur en adjunct-directeur zal toch een eigenaardige verhouding moeten bestaan. Nu vraag ik: welk een man moet men daarvoor hebben? Een theoretisch ont wikkeld man? Maar dan zou hij, zooals de heer Vergouwen wenschte, de geheele zaak kunnen leiden, ook de verbranding, bepalen welke producten er uit moeten komen, hoe wij die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 6