212
DONDERDAG 14
DECEMBER 1911.
datwaar trouwens veel voor te zeggen isdan zal de
bouw ten minste kostbaar worden. Wij moeten er rekening
mede houden, dat de grond ook geld kost en wellicht ƒ20.000.
vertegenwoordigt. Nu kan men wel zeggen: de gemeente
heeft zelf dien grond, maar de gemeente zou dien grond
kunnen verkoopen, wanneer zij hem niet zelf gebruikte.
Nu zou ik nog over die bezwaren heen kunnen stappen,
wanneer wij er een ideale plaats hadden gevonden. Maar dat
is het Raamland niet voor mij. Ik zie niet in het bezwaar,
dat het gebouw, zooals men overdrijft, weggestopt zal worden
in het centrum van de oude stad. Ik noem het centrum van
de stad de plaats, waar het Invalidenhuis staat. Wanneer wij
den plattegrond nemen van Leiden, dan zien wij, dat die
plaats van alle kanten te bereiken is. Men zegt, men stopt
het gebouw daar weg. Maar gaat het practische niet voor?
En is het werkelijk noodig, dat wij een monumentaal gebouw
krijgen? Wij moeten zorgen, dat de localiteiten voldoen aan
de eischen, die gesteld kunnen en moeten worden. Daarna
vind ik het uiterlijke bijzaak.
Het kan nog zijn, dat ik van het tegendeel overtuigd word,
maar op het oogenblik komt mij de plaats van het Invaliden
huis de meest juiste voor, aangezien deze in het centrum
van de stad gelegen is en omdat wij, volgens mijn meening,
veel goedkooper uit zijn daar, dan op een andere plaats.
Alleen wanneer men straks kan aantoonen, dat men voor
het Invalidenhuis een zeer goede bestemming heeft, dan zou
ik tot ander inzicht kunnen komen. Wanneer het Invaliden
huis voor een of ander doel gebruikt zou kunnen worden
en wij er dus veel genot en voordeel van konden hebben, zou
ik mij met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
misschien kunnen vereenigen. Nu kunnen wij het echtereen
bestemming geven, waarvoor het jaren en jaren lang dienst
zal kunnen doen. En dat lijkt mij de beste oplossing. Daarom
ben ik daar alsnog sterk voor.
De heer Reimeringer. M. d. V. Wanneer ik over deze zaak
het woord verlang, is het in de eerste plaats om hulde te
brengen aan Burgemeester en Wethouders voor het door
hen ingediende plan. Hieruit spreekt nl. een vooruitziende
blik. Daaruit spreekt een breken met de oude sleur. Ik zal
dan ook met groote vreugde dit plan ondersteunen, mij
daarbij aansluitende aan hetgeen de heer Fischer gezegd heeft.
Ik kom natuurlijk tot deze conclusie door de bestrijding
van de andere plaatsen, die zijn aangewezen.
Een van die plaatsen is het oude feestterrein. Dat zou mij
eenigszins toelachen, omdat het een mooi terrein is, rustig
liggende. Mijn groote bezwaar daartegen is echter, dat men
bij een volgend lustrum weer genoodzaakt zal zijn groote
kosten uit te geven voor een nieuw feestten*ein. Ik kan dan
ook, hoe mooi ik die plaats zou vinden, mijn steun daaraan
niet geven. Dat feestterrein moeten wij behouden.
Dan heeft men gezegd, dat aan die zijde van de stad
geen uitbreiding te wachten is. Daarin verschil ik totaal van
opvatting. M. d. V., wanneer wij letten op verschillende stads
gedeelten, dan zien wij, dat zich sommige gedeelten ontwikkeld
hebben, waarvan men het vroeger nooit zou hebben gedacht.
30 jaren geleden was de Rijnsburgerweg een totaal verlaten
weg. Het woei er ontzettend en er liep geen mensch, behalve
een enkele wandelaar voor Endegeest. De weg werd gemeden
en de Leidenaars wandelden naar de Vink.
Maar ziet, nauwelijks is daar een tram gekomen, of die
wijk heeft zich krachtig ontwikkeld, en op dit oogenblik
breidt zij zich steeds uit. Wel een bewijs, dat men dat 30
jaar geleden niet had kunnen vermoeden. Toen indertijd het
buitentje van prof. Boogaard werd verkocht, heeft men ge
vraagd, wat er van zou moeten komen en langzamerhand is
daar een groote rij huizen gekomen en een groot kwartier;
ik zou het dan ook een uitstekend terrein vinden voor uit
breiding van de stad. Er komt ook een nieuw kanaal, zoodat
velen zich daar zullen vestigen. Ook op die gronden zou ik
aan het Raamland de voorkeur willen geven.
Het terrein van het Invalidenhuis vind ik de treurigste
plek, die men had kunnen bedenken, om er een school te
zetten. De toegangen tot de Hooglandsche Kerkgracht zijn
slecht; dat zijn de nauwste, tochtigste stegen, die men be
denken kan, zelfs in de warme zomermaanden tocht het
daar. De Koppenhinksteeg is niet anders dan een heel nauwe
slop, waarin een groot gedrang van de jongelui zal ontstaan.
Bovendien is het daar de oudste plek van Leiden, de grond
is daar vervuild, terwijl, als men daar zou gaan bouwen,
vooraf beslist geheid zou moeten worden, waardoor de bouw
kosten daar allicht ƒ18.000.— meer zullen bedragen dan op
het Raamland. Dat staat vast.
Verder heeft het Raamland alles voor. Dat de afstand groot
zou zijn, is niets anders dan een reusachtig conservatisme
van de Leidenaars, die zoo ontzettend benauwd zijn om een
eindje te loopen. 10 minuten loopen vindt men verschrikkelijk.
Toen ik 20 jaar geleden in het plantsoen ging wonen en een
melkboer engageerde om mij te bedienen, zeide hij: Dank u
wel, u woont me te ver. Voor jongelui is het toch niet erg
om eens een eindje te loopen, en loopen is heel gezond. Het
Raamland is een ideale plaatsde grond behoort ons, wij
behoeven niets uit te geven om er aan te komen, wij kunnen
het gebouw zetten precies zooals wij dat wenschen; de plek
is ruim genoeg en de indeeling kan men maken, zooals men
wil. Nu is nog aangevoerd, dat het plaatsen van een Hoogere
Burgerschool op het terrein van het Invalidenhuis zoo goed
koop zou zijn, omdat men daar geen monumentaal gebouw
zou behoeven te zetten, maar als men eens kijkt naar een
naburig land, dan zal men zien, dat men er daar juist op
uit is, om de gebouwen van Rijk en gemeente een zoo schoon
mogelijk aanzien te geven. Men plaatst ze bij voorkeur op
eenigen afstand, om daardoor den pleinen een mooi aspect te
geven. Daaruit spreekt liefde voor het land en een fiere zelf
bewustheid, die scherp afsteekt bij Hollandsche krenterigheid
en Hollandsche zuinigheid, die zoo dikwijls de wijsheid bedriegt.
Waar men nu uit een zuinigheidsoogpunt de Hoogere
Burgerschool wil zetten op de plaats, waar het Invalidenhuis
staat, daar meen ik, dat ook dat argument niet opgaat. Men
behoeft geen duur gebouw te zetten. De duurte bestaat niet
in het maken van franje of een torentje er boven op. De
schoonheid ligt meer in de schoone lijnen dan in de franje,
die er aan gezet wordt, dus die behoeft de duurte niet te
maken. Mijn conclusie is, dat in elk geval het Raamland de
plaats is, waar uit financieel oogpunt het goedkoopst en het
best de school gebouwd kan worden.
Ik herhaal, dat ik die plek gunstig gekozen vind en zou
daarom den Raad zeer in overweging willen geven, te be
sluiten om die Hoogere Burgerschool daar te plaatsen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou omtrent deze quaestie
wel het een en ander in het midden willen brengen. De
groote vraag, die op het oogenblik te beantwoorden is, is:
welk terrein is geschikt voor den bouw van de Hoogere
Burgerschool en komt het meest daarvoor in aanmerking?
Nu wil ik niet over de hoegrootheid van het terrein, dat
noodig is, gaan twisten. Ik geloof gaarne, dat de terreinen
aan de Bank van Leening en van het St.-Elisabethshof te
klein zijn. Ook wil ik gaarne aanvaarden het bezwaar, dat
aangevoerd is tegen het terrein aan den Zoeterwoudschen
Singel, omdat men vroeger het besluit heeft genomen dit
terrein op te hoogen en het voor latere lustrumfeesten te
behouden en te hebben.
Wanneer ik verder naga het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders, dan kom ik in de eerste plaats aan het
terrein aan het van-der-Werfpark, waarop zooeven door den
heer Mulder ook terecht is gewezen en hetgeen ook ik op
het oog had.
In een van de rapporten van de Commissie van Fabricage
staat, dat dit terrein natuurlijk niet te krijgen zou zijn, en in
het advies van Burgemeester en Wethouders staat, dat het
bezwaarlijk bestemd kan worden voor den bouw van een nieuwe
Hoogere Burgerschool, omdat het indertijd aan het Rijk is
afgestaan.
M. d. V., ook deze zinsnede sterkt mijn groote grief, die
ik heb tegen het praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
In dit praeadvies wordt al het licht geworpen op de zaak,
die Burgemeester en Wethouders gaarne wenschen, en al
het andere wordt in het donker gelaten.
Men heeft zich blijkbaar niet de moeite genomen aan
het Rijk te vragen, of het eventueel bereid zou zijn dat
terrein weder aan de gemeente af te staan. Het heet alleen:
»het terrein is afgestaan aan het Rijk, dus kan het door de
gemeente niet gebruikt worden."
Mag ik hierbij er even aan herinneren, M. d. V., dat de
burgerschool voor Meisjes en het Gymnasium ook gezet zijn
op gronden, die aan het Rijk waren afgestaan? Ik geloof
althans, M. d. V., dat, wanneer ik de jaartallen goed naga,
die gebouwen daar gezet zijn een jaar nadat het terrein
aan het Rijk was afgestaan. Wanneer dit niet zoo is, dan
neemt dit nog niet weg, dat het Gemeentebestuur aan het
Rijk zou kunnen vragen, of het die terreinen weder aan de
gemeente zou willen afstaan. Wanneer dat reeds was geschied,
hadden wij nu wellicht zekerheid. Nu het niet gebeurd is,
tasten wij nog in het duister. Ik geloof, dat het een uitnemend
terrein zou zijn voor den bouw van de school.
Wij wachten nog op het rapport van de Ineenschakelings-
commissie. Wij behoeven bij de behandeling van deze zaak
dat rapport niet geheel te negeeren, vooral niet waar het
gevolg van dit rapport kan zijn het stichten van lyceums en
een andere organisatie van het onderwijs, waarin de tegen
woordige Hoogere Burgerscholen en Gymnasia niet meer
passen. Dan zou het voor de gemeente van ontzaglijk groot
voordeel zijn, wanneer de Hoogere Burgerschool en het Gym
nasium vlak naast elkander waren gebouwd, zoodat van die
twee gebouwen één instelling gemaakt zou kunnen worden,
die door de Ineenschakelingscommissie van de gemeente
verlangd zou kunnen worden.