194
DONDERDAG 7
DECEMBER 1911.
f 22000 en volgens de Schoolcommissie van f 35000, dan is
dat opnieuw een vermeerdering van de uitgaven op dit ge
bied, die van groot belang is.
Nu durf ik te zeggen, dat niemand de beteekenis van een
onderwijzer hooger stelt dan ik, en ik zou dan ook niets
liever doen, dan den onderwijzers belangrijk hoogere salarissen
geven. Als wij nu in dezen Raad hadden te beslissen over de
salarissen van de onderwijzers aan alle scholen, zoowel de
openbare als de bijzondere, dan zou ik zeggen: gelijke mon
niken, gelijke kappen. Waar dit echter niet het geval is en
de meerdere kosten van deze verhooging voor de openbare
onderwijzers door de geheele gemeente moeten worden ge
dragen, terwijl een groot deel van de inwoners van deze ge
meente geen gebruik maakt van de openbare school, daar zal
men gevoelenoat er bezwaar aan verbonden is, zulks te
doen, omdat hierbij een kwestie van rechtvaardigheid in het
spel is. Ik zou dus, wanneer het gold alle scholen, die wij
hier hebben, met een ruim hart voor verschillende amende
menten kunnen stemmen; maar waar het hier maar een deel
van de onderwijzers betreft, al is het dan wel het grootste
deel, mag er toch wel met die groote minderheid rekening
worden gehouden. De bijzondere scholen sparen meer dan
f 100.000 per jaar uit aan de gemeente. Ik zal daarom alleen
stemmen voor die verhoogingen, welke ik in de gegeven
omstandigheden noodzakelijk acht. Daarbij spreek ik mijn
volle vertrouwen uit in Burgemeester en Wethouders, die
deze zaak wel hebben overwogen en met de voorgestelde
verhoogingen meenen te kunnen volstaan. Ook onze Wet
houder van Onderwijs is geen kind en ik zal mij dan ook in
hoofdzaak bij de voorstellen van Burgemeester en Wethouders
aansluiten. Alleen ga ik mede met het amendement, om de
verhooging niet toe te kennen aan de hoofden der scholen,
daar ik niet geloof, dat die zoo noodzakelijk is. Zooveel mo
gelijk dient er ter wille van de gemeentekas bezuinigd te
worden, en naar mijn oordeel is die verhooging niet voldoende
gemotiveerd. Wij zijn daarom naar mijn meening niet verplicht
hierin te treden, hoe hoog ik ook de beteekenis van onze
hoofden waardeer en hun groote waarde erken.
Alleen wil ik hieraan nog toevoegen, wat ik ook bij de
vroegere regeling krachtig heb verdedigdgeen gelijkstelling
van onderwijzers en onderwijzeressen. Daargelaten hun be
teekenis en hun waarde in de school ik zal daarin niet
treden bij de bepaling van de salarissen is hier altijd
schering en inslag de vraag: wat moet die persoon hebben
voor zijn levensonderhoud geeft, in verband met de positie
die iemand inneemt, het salaris voldoenden steun? Dan moet
uitgesproken worden dat de positie van de onderwijzeres niet
gelijk is aan die van den onderwijzer; de onderwijzer heelt
een veel grootere verantwoordelijkheid dan de onderwijzeres.
Daarbij hebben Burgemeester en Wethouders ook opgemerkt,
dat de betaling voor het pensioen niet gelijk is, en dat maakt
zulk een belangrijk verschil uit voor het salaris van de onder
wijzeres, die minder heeft te betalen dan de onderwijzer, dat
zij alleen daardoor reeds zoo al niet geheel dan toch voor
een zeer groot deel vergoed krijgt, wat zij aan salaris minder
ontvangt.
De heer Fokker. M. d. V. Over de punten, die reeds door
de verschillende vorige sprekers in het debat zijn gebracht,
zal ik maar weinig behoeven te zeggen. Het eenige wat ik
zou willen zeggen, betreft de motie van den heer Sijtsma,
maar die is ingetrokken, zoodat ik er niets van mag zeggen.
Ik zal dan ook alleen maar iets zeggen over de tactiek, die
aan deze motie ten grondslag lag en wel dit. De bedoeling
van de motie was, dat de Raad zou uitspreken, dat de ver
hooging van de belooning voor de acten en de verhooging
voor de hoofden van scholen niet noodzakelijk was.
Wanneer een dergelijke motie was aangenomen, dan was
daardoor meer geld vrij gekomen en was er minder noodig
geweest om de rest der voordracht, die Burgemeester en
Wethouders aan den Raad hebben voorgelegd, uit te voeren.
Dan had het bezwaar, dat had kunnen geopperd worden tegen
een verhooging van de wedden van de gewone onderwijzers,
bij amendement reeds voorgesteld, waardoor het totaal bedrag,
dat voor artikel 1 noodig zou zijn, verhoogd wordt, misschien
minder zwaar gewogen. Nu die motie is ingetrokken, kan ik
daar moeilijk meer van zeggen.
M. d. V. Er staat evenwel in de voordracht van Burgemees
ter en Wethouders, dat zij in overweging geven te besluiten
de aldus gewijzigde verordening in haar geheel opnieuw vast
te stellen. Daardoor wordt het mogelijk, M. d. V., en dat zal
vermoedelijk niet uitblijven, een debat te voeren over de ver
schillende artikelen, die verder in deze verordening voor
komen en kan dit misschien aanleiding geven tot opmerkingen.
Ik voor mij althans zou over de verordening, zooals wij die
straks in haar geheel voor ons krijgen en over de verschil
lende bepalingen wel iets willen zeggen.
In de eerste plaats zou ik willen vragen, M. d. V., het zijn
algemeene beschouwingen bij art. 10, waarom moeten de
hoofden van de scholen, ten minste de hoofden van de jongens-
en meisjesscholen, niet een gelijk salaris hebben?
De Voorzitter. Als ik den heer Fokker even in de rede
mag vallen, dan wensch ik op te merken, dat ik aan de orde
heb gesteld punt 5a van de agenda, d. w. z. het voorstel van
Burgemeester en W7ethouders tot wijziging van de verorde
ning. Punt 56 komt dus eerst later aan de orde en daarover
heeft u het nu. Wij zijn hier om zaken te doen. Nu begrijpt
iedereen, dat het opnieuw vaststellen van eene gewijzigde ver
ordening alleen dit beteekent, dat de Raad duidelijkheidshalve de
verordening formeel nog eens vaststelt allèèn in verband met
de daarin aangebrachte wijzigingen, zonder dat het ook maar
een oogenblik in de bedoeling ligt, buiten die aangenomen
wijzigingen om, nog eens de geheele verordening te gaan
behandelen. Dit weet u even goed als wij en daarom begrijp
ik niet, hoe u kunt zeggen, dat nu de geheele verordening
weder aan de orde is. Op die wijze zoudt u Burgemeester en
Wethouders noodzaken, in het vervolg hun louter om practische
redenen gedaan voorstel tot opnieuw-vaststelling van eene ge
wijzigde verordening achterwege te laten en maar aldoor te
wijzigen, zoodat wij ten slotte in een labyrinth van wijzigings
verordeningen geraken. Punt 56 van ons voorstel bedoelt uit
sluitend de verordening opnieuw te kunnen laten drukken,
zoodat iedereen er den weg in kan vindendat komt ons om
practische redenen zeer gewenscht voor.
Ofschoon u formeel het volle recht heeft de geheele ver
ordening weer te bespreken, heelt u dit recht toch zeker eerst
bij punt 56. Blijft u echter bij uw voornemen, dan zou ik
willen voorstellen punt 56 van de agenda af te voeren. Wel
iswaar krijgen wij dan eene moeilijk te begrijpen verordening,
maar dan zijn de onderwijzers er althans zeker van, dat zij
eene betere salarisregeling krijgen op 1 Januari a. s.
De heer Fokker. M. d. V. Een kort woord in antwoord op
het vriendelijke standje, dat u mij gaf. Ik kan u niet toe
geven, dat ik de gemeentebelangen zoo niet goed zou dienen.
Burgemeester en Wethouders behoeven toch werkelijk niet
een nieuwe verordening te laten vaststellen. Zij kunnen even
goed de verordening opnieuw laten drukken in het Gemeente
blad, wanneer de wijzigingen erin zijn aangebracht. Er zijn
meer verordeningen, waarbij dit is geschied: ik wijs op de
algemeene politieverordening. Maar terecht, dat geef ik u
gaarne toe, hebt u gezegd, dat dit wordt voorgesteld bij
punt 6. Hetgeen ik dus daarover zou willen zeggen, zal ik
doen, wanneer punt 6 aan de orde is.
De heer Korff. M. d. V. Ik wensch mij aan te sluiten
bij de woorden, door den heer Zwiers gesproken, voor zoover
die betroffen een hulde aan den Schoolopziener, den heer
Kielstra. Het spijt mij vreeselijk, dat hetgeen die heer ge
schreven heeft, niet eer in ons midden is gebracht kunnen
worden. Maar u zult mij opmerken, dat dit te laat in ons
midden is gekomen, om er rekening mede te houden, en dat
het een ongevraagd advies is. Ik zou dan Burgemeester en
Wethouders toch wel in overweging willen geven, wanneer
zij (of de Schoolcommissie) in de toekomst zouden willen
komen met voorstellen op het gebied van het onderwijs of
het onderwijzend personeel, zij dan toch ook zouden vragen
het advies van den heer Kielstra, zoodat het ons mogelijk
is, daarvan tijdig kennis te nemen.
Wij hebben hier autoriteiten op onderwijs-gebied, maar
zooals het mij gaat, er zijn ook velen, die geen autoriteit zijn
en dan zouden wij toch in een advies van den heer Kielstra
een aardigen leidraad hebben. Als het eerste schrijven van
den heer Kielstra tijdiger in ons bezit was geweest, zou het
voorstel van Burgemeester en Wethouders er misschien anders
uit gezien hebben.
De heer van Hamel. M. d. V. Het is niet gemakkelijk om
te antwoorden op al hetgeen door de heeren is gezegd, vooral
omdat ik wel een beetje onder den indruk verkeer van het
requisitoir van den heer van der Eist. Deze meent het wel
zoo kwaad niet, maar is dat nu eenmaal verplicht aan
zijn politieke overtuiging. Hij heeft den Wethouder van Onder
wijs met een boos gezicht de schuld gegeven van het fiasco,
dat volgens hem de regeling van 1908 heeft gehad. Alsof de
Wethouder van Onderwijs daarvoor de zondenbok moet zijn!
Dat fiasco bestaat echter niet; dat ontken ik beslist. De
salarisregeling van 1908 is niet door den Wethouder van
Onderwijs gedecreteerd, maar is het resultaat van gemeen
overleg en ten slotte is de Raad daarmee medegegaan. Ik
weet thans niet met hoeveel stemmen dat geschied is, maar
dat zal na te gaan zijn. In elk geval, de salarisregeling van
1908. welke gebreken daaraan ook kleven, is niet alleen door
den Wethouder van Onderwijs gemaakt. Ik wi] allerminst ont
kennen, dat de salarisregeling van 1908 er beter uit had
kunnen zien, maar als het hier thans niet dreigde, dat er
onderwijskrachten te kort zouden komen en dat vacatures niet
zóó spoedig vervuld zouden worden, als wel wenschelijk was,
dan zouden thans nieuwe voorstellen zeker achterwege zijn