DONDERDAG 7 DECEMBER 1911. 193 Ten slotte, M. d. V., vereenig ik mij volkomen met de meening, die door den heer Zwiers geopperd is, ten opzichte van de derde verhooging, die Burgemeester en Wethouders willen vaststellen, nl voor de hoofden van scholen. Ik wil voor niemand onderdoen in de achting en in de waardeering van de hoofden van scholen in onze gemeente. Voor zoover in hen persoonlijk ken, acht ik hen als hoogstaande man nen, geschikt en bekwaam voor hun taak, maar wij moeten, waar wij het noodige niet eens kunnen geven, het wensche- lijke althans achterwege laten. Als u morgen een oproeping voor sollicitanten voor hoofd van een school moet uitschrij ven, M. d. V., dan krijgt u misschien honderd sollicitanten, die van alle kanten komen; ook de besten willen hier wel heen. Het motief van »wij krijgen de geschikte krachten niet, wanneer wij geen hooger salaris geven", geldt ook hier dus niet. Wanneer wij de salarissen der hoofden van hier vergelijken met die op andere plaatsen, dan zien wij dat de hoofden hier hebben, met vergoeding van woninghuur inbegrepen, 2250. enkelen f 2450.een enkele zelfs klimt tot f 2650.—. Nu heb ik enkele salarissen van andere gemeenten opgeschreven. In Baarn b.v., waar de onderwijzerssalarissen beter zijn dan in Leiden, krijgen de hoofden, met inbegrip van vergoeding voor huishuur, f 1900.in Deventer f 2000.in Enschedé ƒ2000Leeuwarden f 1950.Nijmegen f 2085.Zaan dam f 2050.—. In Haarlem en Utrecht is de bezoldiging ƒ2400. maar wanneer ik daartegenover stel, dat de onderwijzers zonder hoofdacte daar na 18 jaar kunnen komen tot ƒ1500.en dat zij hier maar komen tot 1000.dan is het verschil tusschen een onderwijzer en een hoofd daar lang niet zoo groot als hier. Daarom moeten wij er op het oogenblik geen nieuwe verhooging bijvoegen en ik kan niet begrijpen, dat Burge meester en Wethouders het daarmede niet eens zijn, waar zij zelf zeggen rekening met de financiën der gemeente te willen en moeten houden. Om nu dadelijk af te snijden, dat wij over de verschillende amendementen, wat betreft de bijacten en de verhooging van de hoofden der scholen, lang en breed zullen discussieeren en herhaaldelijk nog eens hetzelfde zeggen, wensch ik een motie voor te stellen, luidende: »De Raad, van oordeel, dat art. 14 en art. 10, 3° der Ver ordening, enz. vooralsnog geen wijziging behoeven, gaat over tot de orde van den dag." Wanneer deze motie aangenomen wordt, schakelen wij uit de taalacten en de hoofden der scholen en dan snijden wij af de discussie daarover. Er is van alle kanten over ge sproken De heer Vergouwen. Zeker niet! De heer Sijtsmaen wanneer deze motie in stemming kwam en werd aangenomen, zouden wij de discussie, die zeker lang dreigt te duren, zeer kunnen bekorten. De Voorzitter. U dient nu wel eene motie in, maar het komt mij voor, dat deze eigenlijk niet toelaatbaar is. Wij hebben hier eene verordening te behandelen, waarop ver schillende amendementen zijn ingediend; wanneer nu uwe motie om uit die verordening verschillende artikelen uit te lichten, toegelaten werd, zou dat m. i. wel wat barbaarsch zijn tegenover andere heeren, die juist bij die artikelen het woord willen voerendeze motie zou het debat van die heeren smoren. Als u tegen die artikelen is, dan is niets gemakke lijker dan er tegen te stemmen, wanneer zij aan de orde komen. U moet de rechten van andere leden niet te na komen. De heer Sijtsma. Verschillende sprekers hebben nu al het woord gevoerd. Er zullen er misschien nog wel meer komen, maar de schoolspecialiteiten hebben zich reeds doen hooren en hebben ook al over die taalacten en de hoofden van scholen hun meening gezegd. De heer Vergouwen. Dat is niet waar. De heer Sijtsma. Als deze motie aangenomen werd, zouden wij van die amendementen af zijn. Dan zouden wij ook af zijn van het laatste stuk, waarover wij anders straks zullen moeten spreken. Het was mij alleen om bekorting van de discussie te doen. Denkt u, dat wij over deze voorstellen den dag vol moeten praten, dan zal ik die motie intrekken. Ik heb den tijd wel. De Voorzitter. Nu hier deze verordening aan de orde is en verscheidene amendementen daarop zijn ingediend, gaat het niet aan, door middel van eene motie een gedeelte van hare artikelen er uit te lichten. Ik zou u dan ook willen aan raden, deze motie in te trekken. Wanneer u haar handhaaft, zal het debat nog langer duren. Als u de behandeling stil had laten doorgaan, zou de zaak misschien al afgehandeld zijn. Maar ik wil natuurlijk wel over deze motie laten stemmen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil niet gaarne voor een barbaar doorgaan. De heer Fokker schijnt daarover nog het woord te willen voerenmisschien heeft hij nog een licht punt, maar anders zou ik deze motie wel in willen trekken. De Voorzitter. De heer Sijtsma trekt zijne motie dus in? De heer Sijtsma. Ja, M. d. V. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik wensch de alge- meene beschouwingen niet te rekken, maar hetgeen gezegd is geeft mij aanleiding, een enkele opmerking te maken. Ik begin gaarne met hulde te brengen aan Burgemeester en Wethouders, dat zij aan een lang gevoelde behoefte thans wenschen te voldoen, door het indienen van dit ontwerp. Door verschillende sprekers is een punt op den voorgrond gesteld, dat m. i. niet op den voorgrond gesteld mag worden, en daarop wilde ik wel even de aandacht vestigen. De heer Zwiers is daarmede begonnen en telkens heb ik dezelfde uitdrukking weer gehoord bij volgende sprekers. Het Leitmotiv, dat ten grondslag ligt aan deze voordracht, zou uitsluitend zijn de wenschelijkheid om het verloop van onderwijzers tegen te gaan, duste maken, dat wij onze onderwijzers behouden en bij sollicitatiën eventueel meer aan vragen krijgen. M. d. V. Ik erken, dat dit een zeer belangrijke overweging is, die ons bij de bespreking moet leiden. Ik zelf heb nu ook in het korte woord tot toelichting van mijn amendement ge sproken over het verloop, evenals dat ook door Burgemeester en Wethouders bij de toelichting van het ontwerp is ter sprake gebracht. Maar al erken ik dus, dat dit een zeer be langrijk punt van overweging is bij de bespreking van dit voorstel, ik wil er toch de aandacht op vestigen, dat het niet is vhet Leitmotiv". Het schijnt mij ook niet gerechtvaardigd te zeggen, dat hel dit zou zijn naar de bedoeling van de Schoolcommissie. Geeft wellicht wel het begin van het rapport van de Schoolcommissie aanleiding aldus te oordeelen, haar uitgangspunt, dat blijkt verder zonneklaar, is veeleer, dat aan de onderwijzers in Leiden een bezoldiging moet gegeven worden, die in overeenstemming is met hetgeen zij verdienen. En dat is dan ook het ware Leitmotiv. Wij hebben dus te letten natuur lijk ook op hetgeen de onderwijzers elders ontvangenhebben ook er om te denken, dat verloop van onderwijskrachten moet worden tegengegaan, maar wij moeten in de eerste plaats vragen, wat dien heeren en dames toekomt. Wanneer wij dat op den voorgrond stellen, zullen wij de ingediende voorstellen en amendementen uit een ander oogpunt beschouwen, dan de heeren Zwiers en Sijtsma dat doen. Dan zullen wij bijv. omtrent de bezoldiging van bijacten een geheel ander standpunt aan vaarden, dan die heeren vermoedelijk wenschen in te nemen, en, volgens mijn meening, tot een zeer billijke en behoorlijke berekening komen. Ook zullen wij dan anders staan ten aan zien der vraag hoe de schoolhoofden moeten bezoldigd worden. Wij zullen dan op den voorgrond stellen, dat een hoofd, in verband met zijn positie en werk en de verhouding waarin hij tot de andere onderwijzers staat, verdient een behoorlijke bezoldiging, en zullen dienovereenkomstig een geheel ander ant woord op de vraag omtrent zijne tractementsregeling geven, dan wanneer wij alleen vragen of wij voor het geval van even- tueele vacatures voldoend aanbod zullen hebben. Zoo gaat het ook met de andere voorstellen. Op het oogenblik wenschte ik hierop alleen de aandacht van de verschillende leden van den Raad te vestigen. Omtrent de verschillende ingediende amendementen en de door Burge meester en Wethouders gedane voorstellen in het bijzonder spreek ik op het oogenblik niet. De heer Pera. M. d V. ik wensch over deze zaak ook een enkele opmerking te maken, om mijn persoonlijk standpunt in deze aangelegenheid uit te spreken. In strijd met het oordeel van den heer Carpentier Alting, wat de aanleiding is tot de behandeling van dit punt thans, zou ik willen constateeren, dat het noodgedwongen is de salarissen te verhoogen, omdat de onderwijzers uit Leiden gaan vertrekken. Ik meen als zeker te mogen aannemen, dat wij ons anders niet met een salarisregeling op het oogenblik zouden bezighouden. Nu wil ik uitspreken, dat de behandeling van een punt als dit voor mij altijd is een pijnlijke zaak, omdat ik niet kan doenwat ik zoo gaarne zou willen doen. De heeren, die tot nu toe gesproken hebben, zijn voorstanders van het openbaar onderwijs. Volgens hen is dit onderwijs de gewenschte grond slag voor de ontwikkeling van het kind. Een groot deel dei- burgerij is echter een andere zienswijze toegedaan. Dit blijkt in de praktijk van 't leven. Wij hebben in Leiden 15 open bare scholen en 12 bijzondere scholen. De openbare scholen worden bezocht, volgens de statistiek, door 5700 leerlingen, de bijzondere scholen door 3600 leerlingen. Neemt men in aanmerking, dat de gemeente uit de zakken der burgerij ongeveer jaarlijks besteedt aan het openbaar onderwijs 190.000, waarbij thans nu wederom zal komen een bedrag, volgens de berekening van Burgemeester en Wethouders van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 5