DONDERDAG 7
DECEMBER 1911.
489
Zitting van Donderdag 7 December 1911.
Geopend des namiddags te half twee.
Voorzitter: de heer Burgemeester Jhr. Mr. N.C. DE GIJSELA AR.
Te behandelen onderwerpen:
1° Benoeming van vier leden der Plaatselijke Schoolcommissie.
(298)
2° Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der 3e
klasse No. 5. (301)
3° Voorstel tot bestendiging van T. van Lohuizen in de be
trekking van tijdelijk leeraar in de natuurkunde aan het
Gymnasium. (299)
4° Verzoek van Mej. H. M. Ittmann om eervol ontslag als
onderwijzeres aan de school der 2e klasse voor Jongens en
Meisjes aan de Heerenstraat. (300)
5° Voorstel:
a. tot wijziging der verordening van 12 Maart 1908
(Gem. BI. No. 11), bepalende het getal der scholen voor
openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van
het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden
der scholen te verleenen en de bezoldiging van het
onderwijzend personeel, gelijk deze laatstelijk gewijzigd
is bij verordening van 9 Maart 1911 (Gem.BI. No. 7);
h. tot opnieuw-vaststelling der gewijzigde verordening.
(283)
6° Voorstel tot aanwijzing van eene plaats voor den bouw van
eene nieuwe Hoogere Burgerschool voor Jongens. (282)
7° Voorstel in zake de leiding van den op 1 Januari 1914
in te voeren Gemeentelijken Reinigingsdienst. (285)
8° Voorstel tot intrekking van de verordeningen van 15 Juni
1899, regelende de heffing en de invordering van een recht
voor het van gemeentewege doen wegruimen van sneeuw
en ijs van den openbaren weg vóór en langs perceelen
(Gem.BI. No. 19). (284)
Tegenwoordig zijn 30 leden, n.l. de heeren: Vergouwen,
Heeres, Fokker, Fischer, Zwiers, de Boer, Korff, P. J. Mulder,
van Tol, Botermans, van der Eist, Carpentier Alting, Rei-
meringer, Sijtsma, Kruimel, Mulder, van Hoeken, Hoogenboom,
Corts, Korevaar, Bots, van der Lip, Driessen, Bosch, van Hamel,
Pera, Roem, Briët, van Gruting en Aalberse.
Afwezig is de heer Timp, wegens verhindering.
De notulen van het in de vorige vergadering van 30 Novem
ber 1911 verhandelde worden goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen:
1°. Missive van Gedep. Staten ten geleide van het Kon.
Besluit van 21 November j.l., No. 39, houdende goedkeuring
van de verordening van 5 October 1911, regelende de heffing
van eene plaatselijke directe belasting.
2°. Missive van Gedep. Staten ten geleide van de goed
gekeurde verordeningen, houdende voorschriften ingevolge art.
37, litt. a en litt. b der Pandhuiswet 1910 (Stbl. 321).
3°. Dankbetuiging van F. G. Rosier, hoofdcommies ter
gemeente-secretarie, voor de hem toegekende personeele toelage.
Dit stuk luidt als volgt:
Leiden, 4 December 1911.
EdelAchtb. Heeren.
Ik heb de e&t U mijn hartelijken dank te betuigen voor Uw
besluit van 30 November j.l. tot toekenning van eene per
soneele toelage en voor de voor mij hoogst aangename wijze,
waarop dat besluit werd genomen.
Hoogachtend heb ik de eer te zijn
Uw Dw. Dr.
Rosier.
Hoofdcommies ter Secretarie.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
4°. Dankbetuiging van de Vereeniging van brugwachters
«Verbetering zij ons Streven" voor het besluit tot toekenning
van een toeslag op de weekloonen.
Dit stuk luidt als volgt:
Aan den EdelAchtbaren Raad
der Gemeente Leiden.
EdelAchtbare Heeren!
Geven eerbiedig te kennen Joseph Karreman en Jacobus
Eikerbout, beiden brugwachters der gemeente Leiden, respec
tievelijk Voorzitter en Secretaris der vereeniging van brug
wachters onder de zinspreuk «Verbetering zij ons Streven",
goedgekeurd bij Kon. Besluit van 1 Februari 1902 Stbl. No. 45;
dat zij namens bovengenoemde Vereeniging hun hartelijke
dank betuigen voor de gunstige bepalingen genomen bij Raads
besluit donderdag 30 November betreffende de bijslag op
hun loon.
't welk doende
J. Karreman, Voorzitter.
J. Elkerbout, Secretaris.
5°. Dankbetuiging van de vereenigingen «Recht en Plicht"
en «St. Antonius van Padua" voor het besluit tot toekenning
van een toeslag op de weekloonen.
Dit stuk luidt als volgt:
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Edel Achtbare Heeren!
De besturen der Leidsche Gemeentewerkliedenvereenigingen
«Recht en Plicht" en «St. Antonius van Padua" betuigen,
mede namens hun resp. Vereenigingen, Uw Achtbaar College
hun hartelijken dank voor de gunstige beslissing op hun j.l.
gedaan verzoek inzake de toeslag op hun loonen gedurende de
wintermaanden.
Tevens brengen zij hun dank aan het College van Burge
meester en Wethouders en den Voorzitter der duurte Com
missie voor de welwillende wijze waarop zij hun verzoek bij
den Raad hebben ingeleid.
Met verschuldigde hoogachting namens
genoemde Vereenigingen teekent zich
N. J. Moonen, ie Secr.
Rijnsburger Singel.
Leiden 7 December 1911.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Aanbeveling van het Bestuur der Gemeentelijke Arbeids
beurs ter benoeming van leden en plaatsvervangende leden
van dat bestuur.
Zal worden opgenomen onder de Ingekomen Stukken.
2°. Nader schrijven van den Arrondissements-schoolopzie-
ner in zake de voorgestelde regeling der salarissen van het
onderwijzend personeel.
Dit stuk luidt als volgt:
Oegstgeest, 3 December 1911.
Ik heb de eer alsnog het volgende ter Uwerkennisse te brengen.
Sprekend over het door mij bij- Uwe Vergadering ingezonden
schrijven van den 28 November 1911, No. 487, 't welk Uwe
vergadering wel in overweging heeft willen nemen, al kwam
het door de omstandigheden wat laat in, werd mijne aandacht
nog eens gevestigd op enkele punten van het aanhangige voor
stel betreffende de verbetering der salarissen van het onder
wijzend personeel.
Zoo eerst hierop, dat ik in genoemd schrijven onderscheid
had gemaakt tusschen de belooningen voor verschillende
bijacten, resp: voor fransch f 100, voor engelschduitsch
en wiskunde f 125. Dit vindt zijne verklaring mede hierin, dat
er voor vakatures, waarbij onderwijs in het fransch noodig
is, altijd meer sollicitanten zijn, terwijl er voor engelsch,
wiskunde en duitsch vooral voor het laatste, steeds geringer
aanbod is en dus minder keuze. Voor de gemeente Leiden
vond ik het daarom beter, dat althans enkele bedragen voor
de bijacten iets hooger werden gesteld.
Voorts werd mij gevraagd:
1. hoe ik wel dacht over de geheele gelijkstelling van de
salarissen van onderwijzers en onderwijzeressen; en
2. waarom ik, in den vorm eener hoogere tegemoetkoming
in de huishuur, het verschil tusschen gehuwden en onge-
huwden grooter kon wenschen?
Wat nu de gelijkstelling der onderwijzeressen met het
mannelijk personeel betreft, wijs ik er eerst op, dat deze op
later leeftijd minder behoeven te storten voor pensioen- en weduw-
fonds. Dan zonder ditmaal op deze principieele kwestie dieper
in te gaan plaatste ik mij op het standpunt, dat ik nu
vooral meende te moeten en te mogen aanraden verhooging
voor hen, die dit allereerst en meest noodig hebben, wat
trouwens uit geheel mijn schrijven blijkt.
En nu is het m. i. een niet te loochenen feit ook, dat de
behoefte aan verbetering der salarissen bij de onderwijzers
en met name weer bij hen, die een gezin hebben te onderhouden,
het grootst is. Sprekende van een noodstand, van «fatsoenlijke"
armoede, dacht ik haast alleen aan hen.
Nu wordt wel eens beweerd: Ja, maar de onderwijzeressen
en eveneens de ongehuwde onderwijzers, hebben ook wel eens
te zorgen voor familieleden, die ten hunnen laste komen! Er
ligt hierin een deel waarheid, doch dan vergete men toch niet,
dat dit weer even goed geldt van de reeds gehuwden; ook
deze kunnen bovendien behalve voor een gezin nog voor