DONDERDAG 7 DECEMBER 1911. 203 veel hooger eischen stelt aan de onderwijzeressen. Dit wenschte ik den leden van den Raad nog even mede te deelen en ik geef hun in overweging, ons amendement aan te nemen. De heer Vergouwen. M. d. V. Terecht heeft de heer van Hamel gezegd, dat de acte in den tegenwoordigen tijd gerust op 17-jarigen leeftijd kan worden behaald, zoodat die zware eischen, waarvan hier is gesproken, niet bestaan. Er zijn ten minste geen zwaarder eischen dan vroeger; wel zijn de methoden veranderd, maar, zooals de heer van Hamel zeide, op 17-ja rigen leeftijd kan een meisje die acte halen. Ik zou nog deze opmerking willen maken, dat deze verhooging niet past in het kader van de voorstellen, zooals die nu voor ons liggen. Het betreft hier iets occasioneels, iets wat er tusschen komt, en waar wij thans geen geheele herziening van de verordening hebben, zou ik zeggen, dat wij dit voorstel gerust aan den kant kunnen zetten, ook daar ik die verhooging absoluut niet noodig acht. De heer Korff. Zou het amendement niet te splitsen zijn? De Voorzitter. Dat kan moeilijk, het is maar één zaak De heer Korff. Men kan toch zijn voor het een en tegen het ander? De Voorzitter. Neen, want wij hebben op het oogenblik uit sluitend met het ééne amendement te doen, om de belooning voor het handwerkonderwijs van ƒ25.op 50.te brengen. De beraadslaging wordt gesloten. Hierop wordt het amendement van de heeren Carpentier Alting en Fischer in stemming gebracht en met 22 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: van Hoeken, Corts, Korevaar, Bots, van der Lip, Driessen, Bosch, van Hamel, Pera, Roem, Briët, Aalberse, Vergouwen, Fokker, Zwiers, P. J. Mulder, van Tol, Botermans, van der Eist, Reimeringer, Sijtsma en A. Mulder. Vóór stemmen de heeren: Hoogenboom, van Gruting, Heeres, Fischer, de Boer, Korff, Carpentier Alting en Kruimel. De Voorzitter. Hierna komt dan nu verder aan de orde het andere overgebleven amendement van de heeren Ver gouwen, Bosch, P. J. Mulder en van Tol, van den volgenden inhoud: »Aan art. 14 wordt eene nieuwe alinea toegevoegd, luidende: »(De bezoldigingen, bij het vorig artikel toegekend,worden ver hoogd) met ƒ50.— voor elk der drie talen Fransch, Hoogduitsch en Engelsch en voor de wiskunde voor onderwijzers en onder wijzeressen, die in het bezit zijn der akte voor genoemde vakken en die niet vallen onder alinea a van dit artikel. Het totaal dezer verhoogingen mag voor denzelfden onder wijzer of dezelfde onderwijzeres niet meer bedragen dan 150. Moet wegens het verkrijgen dier akten verhooging plaats vinden, dan treedt die verhooging eerst in met den eersten dag der maand, volgende op die, waarin de akte verkregen is"." De bedoeling van dit amendement is dusde niet verplichte taaiakten, alsmede de akte wiskunde te honoreeren met 50.per jaar. De nieuw voorgestelde leden zullen aan het bestaande artikel 14 worden toegevoegd. Ik kan den heeren mededeelen, dat de kosten, die uit de aan neming van dit amendement zullen voortvloeien, ƒ4000.— bedragen. Wenscht een van de voorstellers het nog te verdedigen? De heer Vergouwen. M. d. V. Er wordt gezegd »intrek- ken"ik wensch het op het oogenblik nog te handhaven en wensch er bovendien nog een enkel woord vóór te zeggen. Er is reeds over gesproken, of beter gezegd reeds over ge schreven in een blad te dezer stede. In dat blad is een soort algemeene beschouwing er over gehouden. Maar, M. d. V., men heeft gezegd, dat het een terugkomen zou zijn op een vroegeren weg. Vroeger was ook de onverplichte bij-acte, zooals zij genoemd werd, bezoldigd. Daar is men later op teruggekomen. Maar, M. d. V., er is toch geen bezwaar, om, als men op den verkeerden weg geweest is, van dien weg af te gaan en op den goeden weg terug te keeren. Nu moeten wij wel de aandacht er op vestigen, dat het voorstel, zooals dit door Burgemeester en Wethouders is ingediend, strekt om de onderwijzers te behouden en te krij gen, en het voorstel, dat door ons vieren is ingediend, heeft dezelfde strekking. Wij achten, dat, wanneer die onverplichte bij-acten betaald worden, dan die onderwijzers daardoor ge makkelijker zullen blijven. Wij weten ook, dat wanneer er vacaturen zijn, waar de verplichte bij-acte gevraagd wordt, men dan ook gemakkelijker in de gemeente van voldoende sollicitanten voorzien zal zijn, zoodat men niet verplicht zal zijn, zooals straks gezegd is, naar Friesland te gaan om daar de onderwijzers vandaan te halen. Men heeft dan de onder wijzers in zijn eigen omgeving. Maar dat niet alleen, M. d. V. het is ook in het algemeen belang van de onderwijzers, die daardoor een aanmoediging ontvangen om bij-acten te behalen. De Plaatselijke Schoolcommissie heeft terecht gezegd aan gaande de hoofdacte, wat aangaande ver schillende bij-acten ook kan worden gezegd, dat een onderwijzer oi een onder wijzeres, die niet anders dan de acte heeft, bedoeld bij art. 77a der wet, niet wetenschappelijk blijft en in waarde voor de school achteruitgaat. De voortgezette studie verruimt den blik, verbetert het inzicht en komt het geheele onderwijs ten goede." Vooral is dit voorstel door ons gedaan met het oog op voldoend personeel en om voldoende reserves te heb ben, als hier vacatures zijn. Zeggen Burgemeester en Wet houders, dat het hun ongewenscht en niet noodig voorkomt om die reserve hier te hebben, dan is het een ander geval. Ik zou echter gaarne van Burgemeester en Wethouders vernemen, of zij die door ons bedoelde reserve al dan niet noodig achten. De heer Bosch. M. d. V. Toen ik dit amendement mede heb onderteekend, heb ik het gedaan met het oog op de salarisregeling, zooals die door Burgemeester en Wethouders was voorgesteld. Ik heb dat gedaan uit deze overweging, omdat ik meende, dat zij, die blijk gaven van lust tot studie en de vruchten daarvan konden toonen in den vorm van een akte, ook al was dit voor hen niet verplicht, daarvan toch eenigszins de vruchten moesten plukken. Daardoor zou de trek naar Leiden bevorderd worden en zou men ook de goede krachten, die er eenmaal zijn, in Leiden houden. Nu echter een voorstel is aangenomenwaarbij het salaris van alle onderwijzers is verhoogd, en waar bovendien door den Wet houder van Onderwijs is voorgesteld, dat de kwestie van de bijakten nog nader onder de oogen zal worden gezien, wensch ik het door mij eerst mede onderteekende amendement niet langer te steunen en trek ik mijn handteekening als zoo danig in. De heer Sijtsma. M. d. V. Waar een van de mede-onder teekenaars van het amendement al reeds retireert en de an deren te kennen geven het daarmede eens te zijn, daar heb ik niet veel meer te zeggen. Ik vertrouw, dat de heer Ver gouwen voor een verloren zaak heeft gepleit. Ik zal over het amendement dus niets meer zeggen, want dat is niet noodig. Waar Burgemeester en Wethouders echter zeggen, dat deze verhooging f 4000.zou kosten, blijkt daaruit, dat er onge veer 80 onderwijzers zijn, of misschien iets minder, daar er enkelen twee akten zullen bezitten, al hebben de meeste er maar één die onverplicht die akte hebben. Deed de Wethouder het dan niet ten onrechte voorkomen, dat er zoo'n behoefte aan is, menscheri met bijakten van buiten hierheen te trekken? Blijkt nu niet, dat wij met f 100. verhooging kunnen volstaan, waar uit een tachtigtal, die niets voor die akte krijgen, telkens kan worden gezocht? De heer P. J. Mulder. M. d. V. Ik heb al een briefje aan den heer Vergouwen geschreven, omdat ook ik later pas heb ingezien, dat die post mij te hoog voorkwam, om daarvoor f 4000.— uit te geven. De Voorzitter. Wenscht een van de heeren voorstellers thans soms nog, dat ik het amendement in stemming breng? De heer P. J. Mulder. Ik niet, M. d. V., want de heer Vergouwen trekt het amendement, meen ik, in. De heer Vergouwen. Ik hoor aan den anderen kant roe pen Ik blijf je steunenMaar ik wil toch nog gaarne antwoord hebben op mijn vraag, of Burgemeester en Wethouders het niet noodzakelijk achten, zoo 'n reserve te hebben. Het is als een reserve bedoeld. De heer Fokker. Die is er al! De heer van Hamel. Ik meen mij te herinneren, dat ik indertijd berekend heb, dat het betalen van de onverplichte bij-acten f 2000.zou kosten en geen f 4000.Ik vind het verschil toch nogal groot. Maar wat betreft hetgeen de heer Vergouwen vraagt, positief kan ik daar geen antwoord op geven. In dat opzicht zou het beschouwd kunnen worden als een zekere tegemoet koming aan de eischen van de onderwijzers, om op die school in aanmerking te kunnen komen. Ik zal het niet toe zeggen. Ik zal echter ook niet zeggen, dat zij niet in aan merking komen. Dan zal moeten blijken, wie bij eene vacature mede solliciteert. Het belang van het onderwijs staat op den vóórgrond. Dat staat bij mij meer op den voorgrond dan de belangen van de onderwijzers. Voor beiden gevoel ik veel, maar in de eerste plaats gevoel ik voor de schoolvoor het onderwijs. Wanneer dus de belangen van dit onderwijs zich er niet tegen verzetten, dat de onderwijzers, die van hier ko men, op die wijze beter gesalarieerd worden, dus een bijbetaling krijgen voor een akte, dan zullen die onderwijzers benoemd kunnen worden. Dat gebeurt meermalen. Ik behoef slechtste herinneren aan hetgeen gebeurd is een paar maanden geleden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 15