202
DONDERDAG 7 DECEMBER 1911.
Volgens het argument van den heer Carpentier Alting, dat
iedereen beloond moet worden naar zijn bekwaamheid, mag
men m. i. niet met deze acten ophouden. Dan herhaal ik nog
eens, dat men dan de acten teekenen, zingen en slöjd enz.
ook bezoldigen moet. Dan moet dat amendement verder uit
gestrekt worden. Ik herhaal het, en dat zullen de school
hoofden mij toegeven voor de 3e en 4e klasse hebben die
acten meer waarde dan een acte Fransch of Engelsch. Wan
neer de menschen er geen les in geven, behoeft men dat
heelemaal niet te bezoldigen.
De Voorzitter. Wij zijn hier thans bezig aan de verplichte
akten.
De heer Sijtsma. Die verplichting acht ik met ƒ100.
ruimschoots betaald. Ik zal dus tegen dat amendement stemmen
en ook tegen dit voorstel.
De Voorzitter. Dat bedoelde ik nu juist met wat ik in den
aanvang zeide, toen u die motie indiende. Uw denkbeeld komt
nu toch evengoed tot zijn recht, als u tegenstemt.
De heer Fokker. M. d. V. Heb ik wel begrepen, dan is het
amendement door Burgemeester en Wethouders overgenomen,
zoodat het amendement treedt in de plaats van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van art. 2?
De Voorzitter. Juist; natuurlijk met uitzondering echter
van dat deel van het amendement van de heeren Carpentier
Alting en Fischer, waarin zij voorstellen ook 25.te ver
anderen in 50.
De heer Fokker. Nu gaat het er dus om, of men de ver
goeding voor de bijacten zal laten op ƒ100.— dan wel die
brengen op 125.Ik sta op hetzelfde standpunt als de
heer Sijtsma. Ik verklaar dan ook, dat ik zal stemmen tegen
het voorstel, zooals dat nu luidt. Wie dus stemt zooals ik,
blijft bij de 100.die op het oogenblik in de verordening
staan.
De heer van Hamel. M. d. V. De woorden van den heer Sijtsma
zullen misschien eenigen indruk maken op den Raad. Daar
tegenover wil ik stellen, dat Burgemeester en Wethouders
en de Schoolcommissie, en allen, die erover kunnen oordeelen,
het zeer zouden betreuren, als juist datgene, wat een der
meest gereede aanleidingen is geweest tot deze salarisregeling,
zou échoueeren, door het tegenstemmen van de heeren Sijtsma
en Fokker. Ik zou het zeer betreuren, als de jongensschool
tweede klasse en de meisjesschool tweede klasse nadeelen zou
den ondervinden van het niet aannemen van deze verhooging.
Ik hoop dan ook, dat de Raad zal stemmen vóór het door
Burgemeester en Wethouders overgenomen amendement van
de heeren Carpentier Alting en Fischer.
De Voorzitter. Indien geen der leden over het nieuw voor
gestelde art. 2 zelf meer het woord verlangt, breng ik nu in
behandeling de amendementen op dit voorstel.
De heer Fokker. In dezen hoek is eenige verdeeldheid.
Men weet hier niet, als dat eerste deel van het amendement
van die heeren wordt verworpen, of wij dan het voorstel
krijgen tot het brengen van de verhooging op 150.Dat
voorstel is toch voor goed van de baan?
De Voorzitter. Ja, natuurlijk. Nu wordt door Burgemeester
en Wethouders eenvoudig voorgesteld, om in art. 14 «ƒ100.
te vervangen door 125.(in plaats van hun oorspronke
lijk voorstel van 150.—), en om aan dit artikel als een
nieuw lid toe te voegen de bepaling, dat het totaal van de
verhoogingen voor bijakten voor denzelfden onderwijzer of
dezelfde onderwijzeres niet meer zal mogen bedragen dan 500.
(in plaats van hun oorspronkelijk voorstel van 600.—). Zoo
luidt dus thans artikel 2, zooals het nader door Burgemeester
en Wethouders wordt voorgesteld, in verband met de over
neming door ons College van het eerste gedeelte van het
amendement van de heeren Carpentier Alting en Fischer.
In den loop der discussiën hebben de zaken zich dus in
deze richting ontwikkeld, dat Burgemeester en Wethouders
thans voorstellen een nieuw art. 2, waarop op dit oogenblik
nog twee amendementen zijn overgebleven, en wel:
vooreerst een van de heeren Carpentier Alting en Fischer
(d. w. z. het tweede gedeelte van hun oorspronkelijk amende
ment), luidende:
»Art. 2 wordt gelezen
»ln art. 14 wordt 25.vervangen door 50.
en vervolgens het tweede amendement van de heeren
Vergouwen c. s. in zake de taal- en de wiskunde-akten, dat
ik nu voorloopig nog buiten beschouwing houd.
De Raad stemt derhalve eerst over deze beide amende
menten en daarna komt, al of niet geamendeerd, in stemming
het door Burgemeester en Wethouders, als gevolg van de
overneming van het eerste deel van het amendement van de
heeren Carpentier Alting en Fischer, nieuw voorgestelde art. 2.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik vrees, dat het
op die wijze in de war loopt. Zoudt u niet alleen in stem
ming kunnen brengen het voorstel, om ƒ100.te veranderen
in 125.Dan komt daarna ons amendement betreffende
de handwerk-onderwijzeressen.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de door u aangegeven weg
niet de juiste zou zijn. Eerst moet over de amendementen op
een artikel gestemd worden en pas daarna over het al dan
niet geamendeerde artikel zelf. Bovendien meen ik, dat het
nu toch volkomen duidelijk is. Ik wil trachten het nog eens
zoo eenvoudig mogelijk te zeggen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is geworden:
in art. 14 der verordening 100.te veranderen in
125.en het maximum der verhoogingen voor bijakten
te stellen op ƒ500.Van de aanvankelijk ingediende amende
menten zijn er thans nog twee overgebleven, die nu allereerst
in behandeling moeten komen.
Ik vraag derhalve thans eerst aan den heer Carpentier
Alting, of hij zijn amendement op het voorstel van Burge
meester en Wethouders nog wenscht te verdedigen.
De heer Carpentier Alting. Zonder twijfel wil ik het
verdedigen, doch hierover zal de heer Fischer zoo goed zijn
het woord te voeren.
De heer Fischer. M. d. V. Het betreft hier een betere be
zoldiging voor de acte handwerken, voor zoover daarin onder
wijs gegeven wordt op de meisjesscholen le en 2e klasse.
Voor die acte handwerken wordt tegenwoordig veel meer
gevraagd dan vroeger. Bovendien is het lesgeven een zwaar
werk, waarvoor nog een buitengewone voorbereiding wordt
geeischt, veel meer dan voor andere vakken. Wij hebben
gemeend, dat daarvoor met een belooning van 25.niet
kan worden volstaan, en hebben daarom gedacht, dat bedrag
op ƒ50.te moeten brengen.
De heer van Hamel. Ik ben het niet eens met den heer
Fischer. Die kent heel veel waarde toe aan de acte hand
werken. Tot op zekere hoogte ga ik daarmede accoord. Maar
de examen-eischen zijn in de laatste jaren niet verhoogd. In
1911 zijn precies dezelfde examen-eischen gesteld als in 1910
en voorafgaande jaren. Daar is in dat opzicht niets veran
derd. Voor een goed onderwijzeres, wil zij eigenlijk volledig
bevoegd zijn, is een eerste vereischte, dat zij handwerk-
onderwijs kan geven, en een bewijs, hoe betrekkelijk gemak
kelijk het is, dat examen te doen, is, dat meisjes van 17 jaar,
uit de 3e en 4e klasse van de Kweekschool, dit examen doen.
Dat examen voor handwerken is zoo zwaar niet. De uitgave,
die hieraan verbonden zou zijn, acht ik betrekkelijk hoog en
acht ik ook onnoodig.
De heer Fischer. M. d. V. Als ik daar even op antwoorden
mag, wensch ik dit te zeggen: Het is volkomen waar, dat
het examenprogramma in de laatste jaren niet veranderd is,
maar daarom zijn de eischen wel anders geworden. Er wordt
voor de handwerken veel meer gevraagd op het gebied van
methodiek en dergelijke. Dat jonge meisjes examen doen, is
waar, maar dat tal van meisjes afgewezen worden, wat vroeger
niet het geval was, is ook waar. De uitgave, als ik het goed
nagegaan heb, bedraagt ƒ650.
De heer van Hamel. Ik vind een uitgave van ƒ650.meer
weggegooid geld. Ik heb een van de dames, die mij over het
zelfde onderwerp kwam spreken, Mej. Renaud, gezegd: als ik
het doen kon, zou ik het er eer afnemen, dan het bedrag
vermeerderen. Ik vind het een zaak, die het onderwijs
noodeloos drukt. Voor het examen handwerken wordt niet
zooveel vereischt en ik zeg: een onderwijzeres, die geen hand-
werkonderwijs kan geven, is geen volledige onderwijzeres.
Dat is een gewone eisch, dien men kan stellen.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Mag ik nog even
het woord hebben De juistheid van de laatste opmerking
van den wethouder kan ik niet toegeven. Het is in het alge
meen niet juist, dat men niet onderwijzeres kan zijn, zonder
handwerkles te kunnen geven, ünze stad bewijst juist het
tegendeeli Op de 3e en 4e klasse-scholen heeft een onderwij
zeres niets aan de acte handwerken, want daar is het onderwijs
in handwerken opgedragen aan vakonderwijzeressen. Op de le
en 2e klasse-scholen is het bezit van de acte handwerken ver
plicht en wordt juist bij het handwerkonderwijs heel veel van
die dames gevorderd.
De wethouder merkte voorts op, dat in de eischen voorde
akte in de laatste jaren geen verandering was gebracht. Hij
zal echter moeten toegeven, dat de aard van het onderwijs
in de handwerken veel veranderd is en dat daarvan heel wat
meer gevorderd wordt. Aan het onderwijs in dat vak worden
steeds hooger eischen gesteld, vooral wat betreft de 2e klasse-
scholen, die als het ware vormen de voorscholen voor de
Kweekschool. Het is een feit, dat den wethouder bij navraag
zal worden bevestigd, dat het onderwijs in de handwerken
in de laatste jaren een veel hooger trap heeft bestegen en