DONDERDAG 30 NOVEMBER 1911. 183 te nemen. Anders zou het zijn, als inderdaad werd aange toond, dat ingetreden is een noodtoestand; dan zouden maat regelen als de voorgestelde genomen kunnen worden. Maar dat is nog niet aangetoond. Er bestaan teekenen, die er op wijzen, dat er niet alleen geen noodtoestand bestaat, maar zells, dat wat vroeger verondersteld werd te zullen gebeuren, een vrij wat minder ernstige gedaante zal aannemen dan verwacht werd. Wanneer wij eventueel aan het slot van den winter tot de conclusie moeten komen, dat de toestand zeer ernstig is geweest, dan zouden wij m. i. dan nog altijd tot het geven van een toeslag kunnen besluiten. Ik gevoel mij op het oogenblik niet gerechtvaardigd dat nu reeds te doen, met het oog op de belangen, die wij hebben te behartigen niet alleen als werkgever maar ook als overheid. De heer Roem. M. d. V. Ik had niet het plan, mij in het debat te mengen, maar het gesprokene geelt mij daartoe aanleiding. Hetgeen de heer Heeres gezegd heeft, stem ik toe. Ik moet zeggen, dat ik niet overtuigd ben van de nood zakelijkheid van dien toeslag. In de tweede plaats vraag ik mij af: is het billijk? Wat de heer Pera gezegd heelt, vind ik volkomen terecht. De belastingpenningen van de menschen, die tusschen de f 500. en f 750.inkomen hebben, moeten daartoe bijdragen, en nu vind ik het onbillijke in deze zaak, en voor mij de grootste moeilijkheid, om, zoolang wij de menschen, die geen werk hebben of die minder dan f 500.— verdienen, niet kunnen helpen, dit voorstel aan te nemen Konden wij die menschen helpen, dan zou ik daartoe bereid zijn. Ik had mij voorge steld, dat zich uit de burgerij eene commissie gevormd had, die een inschrijving hield, en dat de opbrengst gedeeld zou worden aan een ieder, die f 500.of minder verdiende. Daartoe was ik bereid geweest mede te werken. Maar dat de gemeente het doet, daarmede ben ik het niet eens en daarom kan ik niet medegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Fokker. M. d. V. Ik ben het niet geheel eens met den vorigen spreker. Ik stond in den beginne ook niet zoo aangenaam tegenover het voorstel van Burgemeester en Wethouders en het maakte ook op mij wel den indruk, alsof al dat gepraat over duurte werd overdreven, maar nadat ik nauwkeurig had kennis genomen van het rapport van de Commissie en ook in de gelegenheid was geweest het rap port van de sub-commissie van de duurte-commissie nader te overwegen, ben ik tot de conclusie gekomen, dat hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstellen, logisch moet voort vloeien uit de feiten, die in de stukken voor onze oogen liggen. Nu wordt door sommigen wel beweerd, dat de noodtoestand niet zoo hoog gestegen is, maar wij mogen ons gerust neer leggen bij de conclusie van de duurte-commissie, die een stemmig heeft erkend, dat een meer dan normale stijging in korten tijd kwalijk is te loochenen, zoodat degenen, die wijzen op den nood van de arbeidende klasse, gelijk hebben. Waar nu de koopkracht van de arbeiders door de abnormale om standigheden zoozeer is verminderd, meen ik, dat de gemeente zich als werkgeefster en als overheid heeft af te vragen, wat zij in dezen heeft te doen, en dan meen ik, dat zij als werk geefster de loonen tijdelijk, in den vorm van een toeslag, moet verhoogen. Ik heb nog eens nagegaan den stand van weke- lijksche uitgaven van de arbeiders, dien wij indertijd gekregen hebben bij een verzoek tot verhooging van salarissen, en daaruit blijkt, dat 55 van het budget van het toen als voorbeeld genomen arbeidersgezin wordt ingenomen door uit gaven voor noodzakelijke levensmiddelen, waarvan thans door de duurte-commissie te Rotterdam verklaard wordt, dat ze in prijs zijn gestegen, en dan meen ik, dat dat een toestand is, waarbij eenige hulp van gemeentewege aan de arbeiders in haar dienst zeer zeker gerechtvaardigd is. Hoezeer ik de consequenties van dat standpunt inzie en hoezeer ik ook begrijp, dat het voor velen een bezwaar zal zijn, wanneer de toeslag ophoudt, meen ik toch, dat dat geen reden mag wezen, om dien toeslag op het oogenblik niet te geven. Ik erken het bezwaar, dat de belastingschuldigen meer moeten bijdragen, maar aan den anderen kant staat de plicht van de gemeente en dan moet men over de bezwaren, als dat mogelijk is, heen stappen. Alles tezamen genomen, zal ik mijn stem geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zij het dan dat ik mij heb veroorloofd een klein amendement daarop in te dienen. De heer Roem. M. d. V. Ik heb straks nog vergeten te zeggen, waarom ik niet overtuigd ben van de noodzakelijkheid, n.l. omdat onlangs bij de aanbesteding van aardappelen voor het gesticht Endegeest enz. deze in één geval twee cent goed- kooper waren en in een ander geval twee cent duurder dan verleden jaar, zoodat de prijs van de aardappelen gemiddeld dezelfde is gebleven. De heer van der Lip. M. d. V. Waar ik namens Burge meester en Wethouders ons voorstel heb te verdedigen, daar begin ik met aan die leden van den Raad mijn dank te betuigen, die ons voorstel hebben gesteund en daardoor mijn taak hebben vergemakkelijkt, want ik kan mij in menig opzicht aansluiten bij hetgeen zij hebben gezegd, in het bijzonder bij hetgeen door den heer Aalberse is opgemerkt. Ik zal trachten nog enkele bedenkingen van de tegenstanders te weerleggen. Er is door niemand beweerd, dat op het oogen blik de prijzen van de levensmiddelen niet abnormaal hoog zijn en er is ook door niemand beweerd, dat de reden daarvan niet zou liggen in den bijzonderen drogen zomer, dien wy dit jaar hebben gehad. Trouwens dat zou ook moeilijk ontkend kunnen worden. Wij hebben daarover toch opgaven gehad van zeer officieelen aard, n.l. in Handelsberichten en in de Statistische Mededee- lingen van het Bureau van Statistiek van de Gemeente Amsterdam. Wij hebben kort geleden kunnen kennis nemen van het antwoord van de Regeering op het voorloopig verslag van de Staatsbegrooting betreffende dit onderwerp, wij heb ben een verslag gehad van het onderzoek door de sub-Com missie uit de Duurte-Commissie ingesteld, én uit al die be richten is meer dan voldoende gebleken, dat verschillende levensmiddelen zeer hoog in prijs zijn. Nu is de vraag: is daardoor ontstaan een nood-toestand? Ja, M. d. V., daarover is moeilijk te debatteeren. Wat toch is een nood-toestand? Het gaat er precies mede, als wanneer het stormt. Dan zegt de een»het is noodweer", en een ander zegt»het waait een beetje". Zoo kan men deze zaak ook meer of minder ernstig opvatten. Maar in ieder geval is hetfeit niet te negeeren, dat zeer vele levensmiddelen bijzonder duur zijn. Wij hadden nu naar aanleiding van de adressen die zijn ingekomen, ten eerste deze vraag te beantwoordenls er een abnormale toestand ontstaan, een noodtoestand, die ingrijpen van Overheidswege noodig maakt. Deze vraag wordt door ons evenals door de Duurte-Commissie ontkennend beantwoord. Er werd i het begin van den winter wel zoo'n algemeene noodtoestand verwacht. Wanneer men nog eens denkt aan de rede, die de Burgemeester van Rotterdam heeft gehouden, toen hij de Duurte-Commissie installeerde, dan zal men zich herinneren, dat hij zich toen op het standpunt plaatste, dat de mogelijkheid bestond dat er een toestand zou intreden, die een ingrijpen van overheidswege noodig maakte, zooals in Duitsch- land het geval is, waar Besturen van verschillende steden inkoopen hebben gedaan van visch, aardappelen enz., om die voor een billijken prijs aan de ingezetenen te verkoopen. De Duurte commissie meent echter, dat de toestand hier geluk kig niet van dien aard is, dat dergelijke zeer bijzondere maatregelen, feitelijk liggende buiten de bemoeiingen van het Gemeentebestuur, genomen zouden moeten worden. Maar de Duurte-commissie en Burgemeester en Wethouders, meenen wel, dat door de stijging van de prijzen der levensmiddelen degenen, die een zeer karig inkomen hebben, zeer gedupeerd worden en dat, wat dit betreft, voorziening noodig is. In ge zinnen met een zeer beperkt inkomen is een zekere noodtoe stand ingetreden. Daarom is er volstrekt geen tegenspraak, wanneer in ons rapport aan den eenen kant gesproken wordt van »geen noodtoestand en aan den anderen kant van »wel een noodtoestand". Er is niet zoo'n noodtoestand ontstaan dat maatregelen, als genoemd zijn door den Bestuurdersbond genomen moeten worden, maar wel een zoodanige, dat door de verhoogingen van de prijzen der levensmiddelen, in die gezinnen, die van zeer beperkte middelen moeten leven, waar iedere cent er één is, een tegemoetkoming in dezen duren tijd zeer wenschelijk is. Dat heeft ons aanleiding gegeven voor te stellen, een zeer bescheiden stap te doen in de richting, die ook al in andere plaatsen gedaan is, n.l. om aan de werklieden, die van een zeer beperkt inkomen moeten leven, een toeslag op het loon te geven. Dus, met andere woorden, de Gemeente treedt hier op, niet als Overheid, maar als werkgeefster, als patroon. Een goed patroon houdt toch bij het bepalen van loon rekening met bijzondere omstandigheden, hij zal nagaan of in die bijzondere omstandigheden zijn werkvolk genoeg ver dient, en wanneer dan blijkt van niet, dan zal hij het loon gaan verhoogen. Nu zegt de heer Heeres: wij zullen op die wijze de patroons den weg voorschrijven. Ik meen te moeten opmerken, dat dit niet geheel juist is, want er zijn ons reeds patroons voorge gaan en deze hebben juist het goede voorbeeld gegeven, door hun werklieden meer loon toe te kennen. Maar bovendien, wanneer het werkelijk op den weg van een goed patroon ligt, om in bizonder dure tijden tijdelijk meer loon uit te keeren, dan zou ik geen enkele reden weten, waarom de Gemeente hier het goede voorbeeld niet zou mogen geven, inde hoop dat andere patroons het zullen volgen. De heereri Carpentier Alting, en Pera hebben gezegd; wij zijn een geheel bizondere soort patroon, heel anders dan een ge woon patroon. De heer Carpentier Alting noemt de gemeente een patroon, bestaande uit een samenstel van belastingschuldigen en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 9