DONDERDAG 30 NOVEMBER 1911. 181 tijd zouden vragen, maar die in eene courant veel goedkoo- per geplaatst en verzonden kunnen worden. De advertenties komen in de bladen van verschillende rich ting en hiervoor bestaat geen monopolie. Voor gewone publi caties echter nemen wij ééne ofticiëele courant aan, en wij doen dat, gezien de gemeente-middelen, het liefst voor zoo weinig mogelijk. Ik meen hiermede den heer Aalberse ingelicht te hebben en geloof niet, dat thans nog tegen de aanneming van dit con tract bezwaar zal bestaan. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel van Bur gemeester en Wethouders zonder hoofdelijke stemming aange nomen. XIV. Verzoeken van den Leidscben Bestuurdersbond en de gemeente-werkliedenvereenigingen «Recht en Plicht" en «St. Aritonius van Padua" om maatregelen te nemen in ver band met de te verwachten buitengewone duurte der levens middelen en de wellicht dreigende werkloosheid. (Zie lng. St. No. 290). Bij dit punt komen tevens in behandeling de desbetreffende adressen van de vereeniging van. bezoldigde agenten van politie «Door Eendracht Saamgebracht" en van de vereeniging van brugwachters «Verbetering zij ons streven". De heer Heeres. M. d. V. Ik heb een oogenblik gewacht vóór ik het woord vroeg voor de Algemeene Beschouwingen, om de eenvoudige reden, dat ik op het oogenblik weinig besef heb van een verplichting om een toeslag te geven, en toch zoo verbazend gaarne zou willen meegaan met het voor stel van Burgemeester en Wethouders. In gemoede meen ik, dat ik als lid van den Gemeenteraad niet met dat voorstel mag medegaan. M. a.-w., ik zou gaarne met dit vooorstel wènschen mede te gaan, maar aan den anderen kant acht ik het mijn plicht, te waken voor het zetten van een stap op een weg, dien ik verkeerd acht. Ik begrijp heel goed, M. d. V., dat met het oog op de exceptioneel dure toestanden der laatste tijden, de werklieden in bijzondere omstandigheden zijn gekomen. Maar daar staat tegenover, dat het naar mijn opvatting daarom nog niet ligt op den weg van den Gemeenteraad, om een toeslag te geven aan die gezinnen, die in een slechten toestand verkee- ren. Nu heb ik in den loop van den tijd gehoopt, dat, wan neer het voorstel van Burgemeester en Wethouders mocht komen en wij de toelichting zouden ontvangen hebben, dan mijn bezwaren als kaf voor den wind zouden zijn wegge stoven. Het verslag van de duurte-commissie en het voorstel van Burgemeester en Wethouders zijn verschenen, en ik ben gekomen tot een geheel andere conclusie. Wat toch zegt de duurte-commissie in haar rapport? Dat er niet is een noodtoestand, zóó dat de Gemeenteraad op grond daarvan zou moeten ingrijpen. «Dat de nood niet zóó ernstig is, dat de Gemeente-als-overheid zou moeten overgaan tot maatregelen,"enz. (bldz. 169). Daaruit volgt, dat de commissie den Gemeenteraad niet durft aanraden in alle bovenbedoelde gevallen tegemoet te komen, maar een hulpmiddel te baat neemt, dat n.l. de gemeente in sommige gevallen optreedt als werkgeefster, d. w. z. op grond daarvan zal dienen te geven een toeslag aan een déél van de bevolking; en juist aan dat deel der bevolking, dat eigenlijk in een gunstiger toestand verkeert dan een ander gedeelte; ep dat vind ik nu juist een groot bezwaar. Waar moet het ten slotte heen, wanneer de Gemeente nu begint met het geven van een dergelijken toeslag? Het is niet te ontkennen, dat deze duurte moet worden toegeschreven aan den drogen zomer, dien wij'achter den rug hebben, maar dat neemt niet weg, dat een dergelijke toestand weer kan terugkeeren en nog wel in ergere mate en dan zou men op grond van het besluit, dat men nu gaat nemen, hetzelfde weer moeten doen. De consequenties daarvan zijn niet te overzien. In het Leidsch Dagblad is reeds een advertentie voorgekomen om de patroons op te wekken het goede voorbeeld te volgen. In de derde plaats iss er nog een ander bezwaar en wel, dat hoogstwaarschijnlijk de ergste duurte al voorbij is, zoodat sommige levensmiddelen zelfs al weer in prijs zijn gedaald. Ik hoop, dat het iemand bij de algemeene beschouwingen zal gelukken, mijn bezwaren uit den weg te ruimen, maar zooals ik het op het oogenblik inzie, zie ik mij genoodzaakt, tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. De heer Pera. Ik sluit mij voor een grqot gedeelte geheel aan bij hetgeen de heer Heeres heelt gezegd. Ook voor mij is het zeer moeilijk met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee te gaan. Eenigszins gemakkelijker zou het geweest zijn, wanneer het bedrag, dat als grens gesteld is, lager was genomen, want het is toch niet te ontkennen, dat op het oogenblik personen begunstigd worden, die in veel beter conditie verkeeren dan zeer veel werklieden in Leiden. Zoo moet bijv. iemand, die aangeslagen is in de belasting voor f 525.bijdragen, om een meerdere bezoldiging te geven aan werklieden van de Gemeente, die tot f 750.— komen. Als de grens bijv. gesteld was op f 500.—, zoodat alleen die werklieden geholpen zouden worden, die niet in de be lasting vallen, dan zou het wat anders zijn, maar dat iemand meer belasting zou moeten betalen om het inkomen van iemand, die al meer inkomen heeft dan hij zelf, nog te ver- hoogen, dat vind ik een groot bezwaar. Anders zou het zijn, wanneer de kosten gedragen zouden worden door hen, die een inkomen hebben van meer dan f 750.Dat is echter niet uit te voeren en men voelt dus wel, waar het bezwaar schuilt. Ik weet dan ook nog niet, hoe ik mijn stem zal uit brengen, omdat ik er aan den anderen kant ook veel voor voel, om steun te verleenen. Mocht het voorstel van Burgemeester en Wethouders wor den aangenomen, dan zal ik zeker steunen het amendement van de heeren Bosch, Vergouwen, Mulder en van Tol, om bij het kleedingfonds van de politie f 50.minder in reke ning te brengen. Anders wordt aan de politie een inkomen toegekend, dat verre gaat boven de werkelijkheid. De Voorzitter. Ik geloof, dat het beter is, thans eerst de algemeene beschouwingen af te handelen en straks over de amendementen te spreken. De heer Corts. M. d. V. In hoofdzaak ben ik het geheel eens met de beschouwingen en de opmerkingen van den heer Heeres, maar er dienen toch zaken gedaan te worden en ik zou daarom gaarne, voordat tot stemming wordt overgegaan, motiveeren, waarom ik vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal stemmen. Vooraf moet ik hulde brengen aan de Commissie van Voor bereiding, voor de wijze, waarop zij haar taak heeft vervuld, welke allen lof verdient. Dat ik mijn stem aan dit voorstel geef, doe ik niet omdat ik mij vereenigen kan met het motief, dat een toeslag wordt gegeven voor de nadeelige gevolgen van een drogen zomer, want den eenen keer is het voor een drogen zomer, een anderen keer zal het voor een natten zomer zijn, doch ik geef daarom in overweging het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen, en zal er zelf ook voorstem men, opdat Burgemeester en Wethouders daardoor in over weging zullen nemen in den loop van het jaar, de loonen aan een nader onderzoek te onderwerpen, om dan te komen met een loonregeling bij den Raad, waarop een toeslag niet meer noodig zal zijn. De heer Aalberse. M. d. V. In tegenstelling met enkele vorige sprekers, moet ik niet alleen hulde brengen aan de Commissie voor den arbeid dien zij heeft verricht, maar ook voor de wijze, waarop zij tot hare conclusie is gekomen. Ik geloof, dat het standpunt, dat door de Commissie ingenomen is, volkomen juist is. Men moet zeker groot onderscheid ma ken tusschen de duurte, zooals die op het oogenblik bestaat, en die, welke aanvankelijk verwacht werd en ook zeer over dreven is geworden. Zij liet zich aanvankelijk veel ernstiger aanzien, toen wij den winter ingingen, dan achteraf wel het geval blijkt te zijn. Ik kan mij voorstellen, dat er een zoo ernstige duurte ontstaat, dat de gemeenten in dien nood te hulp moeten komen. Bijv. bij eene totale mislukking van den aardappel oogst, of iets dergelijks. Dan geloof ik, dat de gemeenten moeten bijspringen, om de menschen de moeilijke tijden door te helpen. Maar zóó ernstig, dat blijkt uit het rapport van de Commissie, is de toestand niet. Daarom acht ik het voor zichtig en verstandig, dat de Commissie onderscheid maakt tusschen die personen, die, met een laag inkomen, staan in dienst van de gemeente, en tusschen diegenen, die, hoewel in dezelfde minder gunstige economische omstandigheid ver- keerende, toch tegenover de gemeente in een andere ver houding staan. Daarom lijkt mij dat standpunt volkomen juist. Ik geloof, dat er verder dit voor te zeggen is, dat de men schen, die in dienst van de gemeente staan, een toeslag krij gen op het loon. Wat is arbeidsloon? Dat is niets anders dan in geld uitgedrukt het bedrag, waarvan de bedoeling is, diegenen, welke arbeid verrichten, in staat te stellen, in hun maatschappelijke positie en stand behoorlijk te kunnen leven. Dat is de m. i. eenig juiste opvatting van arbeidsloon. Daarom moet men zich ook niet blind kijken op het bedrag in geld. De vraag iswat kan men in een bepaalden tijd voor dat bedrag koopen Als men het arbeidsloon zoo opvat, dan is het volstrekt niet onlogisch, dat men een plotselinge stijging van den prijs van de levensmiddelen, zooals die ten gevolge van bijzondere omstandigheden in onze maatschappij zich voordoet, opvat als een feitelijke daling van het arbeids loon, al blijft het bedrag, in geld uitgedrukt, hetzelfde, ünder die omstandigheden is er dus voor een werkgever wel degelijk reden, daarmee rekening te houden. Als men binnen matige grenzen blijft, dan geloof ik, dat er niets geschiedt, dat onbe hoorlijk is, maar integendeel iets, dat naar mijne sociale en oeco-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 7