DONDERDAG 30
NOVEMBER 1911.
179
verdedigt, met den leeftijd. Want iemand kan in het hoofd
krijgen, op haar 50ste jaar te gaan studeeren en dan zou zij,
haar akte behaald hebbende, ineens allen vooruit zijn. Dat
mag niet gelden. Het aantal dienstjaren moet in aanmerking
genomen worden. Ik zou het Mejufïrouw van Noord, die al 31
jaar is en haar best heeft gedaan om de akte te behalen en
gaarne wat verdienen wil, en die het misschien noodiger heeft
dan iemand van 19 jaar, gaarne gunnen, maar dat mag niet
als argument gebruikt worden om personen, die meerdere
rechten kunnen doen gelden, te passeeren.
Het lijkt mij daarom wel toe, dat er een en ander op de
voordracht is aan te merken, en ik zou den Wethouder van
Onderwijs aanraden voortakn het element anciënniteit niet te
verwaarloozen.
De heer Pera. M. d. V. Ik wensch hierover ook enkele op
merkingen te maken. Ik ben opzettelijk gegaan naar het
Stadhuis, om de klachten te onderzoeken, die mij ter oore
zijn gekomen.
Toen is mij gebleken, dat de schoolopziener met nadruk
heeft uitgesproken, dat hij anders wel ernstig rekening houdt
met de anciënniteit, doch dat hij desniettegenstaande in dit
geval zich geheel vereenigt met de voordrachten die gedaan zijn.
De vader van een dezer dames, die de akte het langst be
zitten, is indertijd eens bij mij gekomen om zich te beklagen,
dat zijn dochter werd achtergesteld. Namen zal ik niet noemen.
Ik ben op onderzoek uitgegaan en heb gezien, dat de arbeid
van die dame te wenschen overlaat. Toen ik daarna toevallig
haar vader sprak, heb ik hem gezegd, dat het wellicht goed
kon zijn, dat hij zijn dochter eens bij mij stuurde, om haar
te zeggen, welke aanmerkingen op haar werk gemaakt werden.
Zij is niet gekomen. Later was er weer een betrekking open,
zoodat er misschien voor haar gelegenheid zou zijn om ge
plaatst te worden, waarop zij dadelijk kwam om mij te spreken.
Zij vroeg of ik haar nu zou willen begunstigen en voor haar
zou willen ijveren. Ik heb haar toen opgemerkt, dat het b iter
was geweest, wanneer zij gekomen was, toen ik het gevraagd
had om haar over haar gebreken in te lichten, en heb haar
toen medegedeeld, dat zij bij anderen achter staat. Ik moest
opmerken, dat zij weinig rekening hield met de bekwaam
heden die zij aan den dag legde, en zich te veel op anciënniteit
liet voorstaan, alsof in elk geval daarom hare benoeming
moest plaats hebben.
Ik meen tegenover hetgeen de heer Sijtsma heeft opgemerkt,
te moeten stellen, dat er hier reden is, om ons aan de voor
dracht te houden. Wanneer de dames goed weten, dat niet
alleen haar anciënniteit gewicht in de schaal legt, dan zullen
zij zich beijveren, datgene te praesteeren, wat noodig is, om
bevorderd te worden.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik wensch een enkel woord
te zeggen, niet naar aanleiding van de voordracht zelve, maar
naar aanleiding van de kwestie, door den heer Fokker in het
midden gebracht. De heer Fokker had mij van te voren mee
gedeeld, dat hij er over spi eken wou, doch nu ik hem gehoord
heb, ben ik niet bevredigd, want zooals de heer van Hamel
terecht gezegd heeft, is de praktijk anders dan de heer Fokker
heeft voorgesteld. Hij heeft verschillende rapporten over de
zelfde personen vergeleken, maar hij heeft ons niet duidelijk
gemaakt, dat die rapporten geschreven zijn door dezelfde onder
zoekers, en het is zooals de heer van Hamel gezegd heeft, dat
het toch een groot verschil maakt, wie zulk een onderzoek
instelt. Daarbij komt, dat hij ook niet in het licht heeft ge
steld, of bij die vacatures dezelfder sollicitanten waren, want
bij een dergelijk vergelijkend onderzoek doet het aantal en de
soort er veel toe af en toe. Vandaar dat ik niet bevredigd
ben. Ik meen dan ook, dat er geen enkele reden is voor
Burgemeester en Wethouders om deze voordracht terug te
nemen.
Nu heeft de heer Sijtsma de vraag gesteld, of het niet
mogelijk was een soort regeling te maken; dat lijkt mij ge-
wenscht, in overweging nemende, dat het voorstel van Burge
meester en Wethouders betreffende de onderwijzeressen in de
handwerken, als een aanhangsel bij de salarisregeling ons
voorgesteld, wel zal worden aangenomen. Dan krijgen wij een
groote verlichting in zake deze benoemingen en dan gaat het
er maar om, op den eersten trap te komen. Dan krijgt echter
het volontairwezen een heel andere beteekenis; dat wordt
daardoor een voorbereiding om in het corps te komen en dan
is het wel mogelijk, een regeling te treffen.
Alleen de anciënniteit te laten gelden, zou ik niet wensche-
lijk achten, maar het is wel mogelijk, dat niet alleen op
anciënniteit, maar ook op bekwaamheid zal gelet worden. Ik
ondersteun de gedachte van den heer Sijtsma in dezen.
De heer van Hamel. Ik dank de heeren Pera en Vergouwen
voor den steun, dien zij hebben gegeven aan de voordracht
van Burgemeester en Wethouders, en ik onderschrijf vooral
hetgeen de heer Vergouwen gezegd heeft.
Ik geloof ook, dat hetgeen de heer Vergouwen gezegd heeft
omtrent een nieuwe salaris-regeling vele bezwaren zal onder
vangen Van alle bezwaren zal ons dat nooit ontheffen.
De regeling van het volontairschap is wellicht onder eenig
reglement te brengen, of het kan een gewoonte worden.
Trouwens, zooveel mogelijk gebeurt het ook.
Nu hetgeen de heer Fokker heeft gezegd over deze voor
dracht. Hij heeft aangehaald een voordracht van Maart, maar
wanneer hij dat verlangt, kan ik hem het advies van November
daarvóór laten zien, waaruit weer geheel iets anders zal blijken.
Dus, hetgeen de heer Fokker als voorbeeld heeft aangehaald,
kan best in een vorig rapport in anderen zin zijn uitgelegd.
De heer Sijtsma heeft ten aanzien van den leeftijd der onder
wijzeressen opgemerkt, dat ik zou gezegd hebben, dat ik de
oudste zou wenschen te benoemen. Dat heb ik in het geheel niet
bedoeld, zooals nu wel duidelijk zal zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
De Voorzitter. Mag ik thans de heeren Bosch, Fokker,
Fischer en van Tol uitnoodigen het stembureau te willen
vormen
Wordt benoemd met 29 stemmen Mej. C. C. Verbiest, terwijl
1 stem is uitgebracht op Mej. J. A. Overduin en 1 stem van
onwaarde is.
II. Benoeming van eene 4e onderwijzeres in de handwerken
aan de school der 3e klasse No. 2.
(Zie Ing. St. No. 286).
Wordt benoemd met 29 stemmen Mej. M. S. Moene, terwijl
1 stem is uitgebracht op Mej. J. W. Zwart en 1 op Mej.
M. P. Sibbes.
III. Benoeming van eene 4e onderwijzeres in de handwerken
aan de school der 3e klasse No. 5.
(Zie Ing. St. No. 286).
Wordt benoemd met 18 stemmen Mej. Tb. M. van Noord,
terwijl 13 stemmen zijn uitgebracht op Mej. J. P. Los.
IV. Voorstel tot bestendiging van C. E. Hoorens van Heyningen
in de betrekking van tijdelijk leeraar in de wiskunde aan de
Hoogere Burgerschool voor Jongens.
(Zie Ing. St. No.. 289).
Wordt met algemcene (31) stemmen in zijne betrekking
bestendigd.
V. Benoeming van een Voorzitter van het Gemeentelijk
Werkloozenfonds (aftredend: Mr. P. E. Briët).
Wordt benoemd met 29 stemmen de heer Mr. P. E. Briët,
terwijl 2 stemmen in blanco zijn uitgebracht.
De heer Briët verklaart zich bereid deze benoeming aan
te nemen.
VI. Verzoek van den Rijksbouwmeester in het 2e district om
vergunning tot het oprichten van een houten gebouwtje op het
stations-emplacement der Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maat
schappij.
(Zie Ing. St. No. 287).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
conform het praeadvies besloten.
VII. Verzoek van J. Sundermeyer c.s. om vergunning tot het
dempen van een gedeelte sloot langs den Witten Singel.
(Zie Ing. St. No. 294).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
conform het praeadvies besloten.
(De heer Roem wordt geacht buiten stemming te zijn
gebleven).
VIII. Voorstel tot het geven van een naam aan de straat, die
zich zal uitstrekken van den Witten Singel tot de Jan-van-
Goyenkade.
(Zie Ing. St. No. 288).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
IX. Voorstel tot verhuring van een perceel weiland in den
Stadspolder, nabij de Slaag- of Stinksloot, aan W. J. Zwetsloot.
(Zie Ing. St. No. 296).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
X. Verzoek van de afd. Leiden van den Volksbond tegen
Drankmisbruik om het gebruik van een drietal lokalen van het
Caecilia-gasthuis.
(Zie Ing. St. No. 292).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
conform het praeadvies besloten.
(De heer Fischer wordt geacht buiten stemming te zijn
gebleven).