178
DONDERDAG 30 NOVEMBER 1911.
Aan de orde is alsriu:
I. Benoeming van eene 4e onderwijzeres in de handwerken
aan de school der 3e klasse No. 2.
(Zie Ing. St. No. 286).
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou wel willen voorstellen,
over te gaan in een geheime zitting, aangezien ik wensch te
spreken over de drie eerste benoemingen, die op de agenda
staan, en daar die bespreking personen betreft, lijkt het mij
gewenscht toe, die bespreking in geheime vergadering te houden.
De Voorzitter. Zou dit niet in eene openbare vergadering
kunnen geschieden Wij verliezen zooveel tijd door in geheime
zitting te vergaderen en wij hebben zoo'n groote agenda, dat
het mij werkelijk gewenscht vooi komt zoo mogelijk thans niet
in geheime zitting over te gaan.
De heer Fokker. Ik zal niet uitdrukkelijk mijn wensch
handhaven, M. d. V., maar wanneer mocht blijken, dat het
gewenscht wordt de zaak verder in geheime zitting te be
spreken, dan zal ik daartoe het voorstel doen.
M. d. V. Ik wensch te spreken over de eerste drie benoe
mingen, die op de agenda staan. De benoemingen van onder
wijzeressen in de handwerken aan drie verschillende scholen.
M. d. V. Ik kan niet verhelen, dat die voordrachten mij tot
bedenking aanleiding hebben gegeven. Ik heb mij afgevraagd,
of er wel genoegzaam rekening is gehouden, boven en behalve
met de belangen van het onderwijs, met de rechtmatige aan
spraken van sollicitanten
M. d. V. Verder heb ik niet alleen nagegaan de voordracht,
die wij gekregen hebben, maar heb ik ook nagegaan, hoe de
voordrachten luidden, die wij in MaartApril van dit jaar
hebben ontvangen. Daarbij is toen overgelegd een dossier van
de schoolhoofden Caljé en Verbrugge, en deze deelden mede,
dat van het aantal sollicitanten, die er waren, er, na een
schifting die zij gehouden hadden, enkelen waren, die goed
voldeden, anderen vrij goed, en weer anderen, waaromtrent
niets werd gerept. Het heeft mijn bevreemdmg opgewekt, dat
van de sollicitanten die vrij goed voldeden, er toen een plaats
gekregen hebben op de voordracht, doch nu zijn afgevallen,
en zelfs niet eens als „derde" op de voordracht zijn geplaatst,
terwijl sollicitanten, die zelfs niet vrij goed hebben voldaan,
nu wel op de voordracht staan.
M. d. V., dat is het eerste purit, hetwelk mijn aandacht
heeft getrokken.
Het tweede punt, dat mijn aandacht heeft getrokken, is
het advies van den arrondissementsschoolopziener, dat bij de
agenda is gevoegd. De arroridissementsschoolopziener heeft
geen bezwaar gemaakt tegen de voordracht. De dames, die
ik dus op het oog heb, en die in Maart wel geschikt waren
om benoemd te worden, en die toen ook geschikt geacht
werden, en die in 1909 hun akte behaald hebben, zijn nu
niet meer bekwaam geacht. De schoolopziener schrijft zelf,
dat hij zich bij de voordracht neerlegt, maar hij heeft de
uitdrukkelijke verzekering ontvangen, dat de voorgedragenen
voorloopig nog een bewijs moesten geven van hun geschiktheid.
M. d. V. Ik kan mij niet begrijpen, hoe dezelfde dames,
die in Maart en April vrij goed bevonden werden en toen
door den schoolopziener werden aanbevolen, nu nog meer
bewijzen van geschiktheid moeten geven. Dan heeft de school
opziener het of in Maart niet geweten, of hij weet het op het
oogenblik niet.
Dan, M. d. V., heeft meer in het bijzonder mijn aandacht
getrokken de voordracht voor de benoeming aan school No. 5.
Daar staat No. 1 Mejuffrouw Th. M. van Noord, die een jaar
later haar akte heeft behaald dan Mejuffrouw Los, die No. 2
staat, en over deze laatste wordt gemeld, dat zij uitmunt door
toewijding en omgang met de leerlingen, en alle redpn geeft
tot tevredenheid, dat zij herhaaldelijk klassen heeft waarge
nomen, en vertrouwd moet geacht worden met het onderwijs
in de school. Mejuffrouw van Noord wordt aanbevolen, omdat
zij ouder is en op de school werkzaam is.
Nu heb ik van Mejuffrouw van Noord gehoord, toen zij mij
kwam vragen, of ik haar wilde stemmen, en ik antwoordde,
dat ik daar geen plan op had, dat zij meende, dat zulks hard
voor haar was, want dat haar door het hoofd der school ge
vraagd was, daar te willen komen, teneinde tijdelijk werkzaam
te zijn, want,er was een vacature in zicht. Toen heb ik
mij afgevraagdbenoemen de hoofden der scholen, of doen
wij dat
M. d. V. Ik geloof, dat, wanneer nu voor het plaatsen van
Mejuffrouw van Noord als No. 1 op de voordracht als argu
ment gebruikt moet worden, dat zij nu eenmaal door het
hoofd van die school aan die school gehaald is, dit geen
argument is en wij dan liever moeten vragen, welk systeem
bij een aanbevelingsvoordracht moet gevolgd worden, en dan
moeten m. i. wel de besten No. 1 staan, maar zijn er meerderen
zeer goed, dan gelde anciënniteit.
M. d. V. Dat zijn de bedenkingen, die mijnerzijds gerezen
zijn tegen deze voordracht en waaromtrent ik gaarne van den
Wethouder van Onderwijs eenige inlichtingen zou ontvangen.
Mocht de Wethouder van Onderwijs daarop een antwoord
willen geven in geheime zitting, dan is mijnerzijds daartegen
geen bezwaar.
De heer van Hamel. M. d. V. De stukken hebben in de
Leeskamer ter visie gelegen en de raadsleden zijn dus in de
gelegenheid geweest, ze te raadplegen. Waar nu de heer
Fokker beweerd heeft, dat Mej. van Noord door het hoofd
van de school er op attent is gemaakt, dat er een vacature
aanstaande was en dat zij, als zij volontair zou worden, wel
kans zou hebben, meen ik te mogen zeggen, dat dit een
onjuistheid is.
De heer Fokker. Dat heeft zij mij zelf verteld.
De heer van Hamel. Den 18en Maart 1910 heeft zij de akte
behaald en sedert 13 Juli 1910 is zij aan die school werkzaam
en nu kan ik toch niet aannemen, dat die vacature destijds
in het zicht is geweest, terwijl er nu pas eene vacature is. Dat
heeft de heer Fokker uit het oog verloren. Als de voordracht
eens juist andersom was geweest en Mej. Los op No. 1 en
Mej. van Noord op No. 2 was gezet, dan zou de heer Fokker
er vermoedelijk aanmerking op gemaakt hebben, dat iemand
van 19 jaar No. 1 en iemand van 30 jaar No. 2 werd voor
gedragen en zou hij gevraagd hebben, of levenservaring dan
ook geen beteekenis heeft. L)e heer Koops, die haar beide aan
zijn school verbonden heeft, is toch wel in de eerste plaats
bevoegd, een oordeel uit te spreken over de meerdere of mindere
geschiktheid van die beide dames. De jongere dame heeft toch
nog meer gelegenheid om nog in aanmerking te komen dan
de oudere. Mej. van Noord is op lateren leeftijd aan haar akte
begonnen; dat blijk van energie moet men apprecieeren en
zij voldoet uitstekend. De heer Koops prijst Mej. Los zeer,
doch meent in dit geval de voorkeur te moeten geven aan
Mej. van Noord. Hij zegt dan ook: »Als ik mij afvraag, welke
van de beide dames de voorkeur verdient, dan merk ik op,
dat Mej. Los, in 1909 geslaagd, nog slechts 19 jaar is, maar
dat Mej. van Noord, die een jaar later de akte heeft behaald,
den 18en Mei 34 jaar is geworden en daarom verdient eerder
in aanmerking te komen."
Wat betreft de andere voordrachten, kan dat verschillend
beoordeeld worden. Als ik iemand moest beoordeelen, dan zou
ik dat ook weer eenic szins anders doen dan de heer Fokkerdat
is menschelijk, maar deze voordrachten zijn door de hoofden
zooals gewoonlijk zeer consciëntieus bekeken. De berichten zijn
vrij uitvoerig en zij komen tot deze conclusie, dat de dames
in de volgorde, zooals zij zijn aangegeven, de voorkeur ver
dienen en concludeeren daaruit indirect, dat zij hooger staan
dan de andere. Nu weet ik niet, wie in Maart en wie nu
solliciteeren, maar de vergelijking onder elkaar kan ook wel
van eenigen invloed zijn. Bovendien wil het behalen van een
akte in 1909 niet zeggen, dat zij dadelijk werkzaam zijn. Of
zij de akte een jaar vroeger of later behaald hebben, maakt
ruet altijd verschil. Ik geef toe, dat men dat niet steeds moet
negeeren, maar even ver keerd vind ik het systeem van den
heer Fokker, die zegt, dat degene, die een jaar eerder de akte
behaald heeft, daarom ook eerder in aanmerking moet komen.
Het hoofd van de school kan er beter over oordeelen dan de
heer Fokker en waar de schoolopziener zich ook vereenigt
met de hoofden der scholen, is dat des te meer reden, om er
niets tegen in te brengen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch in de eerste'plaats
op te merken, dat de dames, die nu niet op de voordracht
voorkomen en in Maart tiaar wel op voorkwamen, mij ver
zekerd hebben, dat zij onmiddellijk na het behalen hunner
akte als volontair zijn werkzaam gesteld. Hierdoor vervalt dus
het argument, door den heer van Hamel hiertegen aangevoerd.
Waar die dames in Februari 1909 zijn geslaagd en in Maart
reeds zijn werkzaam gesteld, hebben zij al een vrij langen
diensttijd medegemaakt. Nu komt het ook mij op zijn minst
zeer eigenaardig voor, dat van degenen, die de vorige maal wel
op de voordracht voorkwamen er waren tóen ongeveer
dezelfde sollicitanten er nu geen op de voordrachten staat.
Het is nu wel gemakkelijk om te zeggen: de oudste in jaren
moet het eerst benoemd worden, maar dat lijkt mij toch geen
goede methode toe. Eigenlijk, wij hebben er al eens eerder
over geklaagd, is- er hier in de wijze van benoeming geen
methode.
Voor mijnheer Koops schijnt een argument, de sollicitant,
wanneer die overigens goed is en eenmaal aan zijn school
werkzaam, als vaste kracht te behouden. Inderdaad nog niet
zoo kwaad, mits algemeen toegepast.
Een ander zegt echter: daar heb ik niets mede te maken; wat
kan het mij schelen of de sollicitant aan mijne of aan eene andere
school is. Zoo zijn er verschillende manieren, waarop de benoe
ming wordt bevorderd of tegengehouden. Herhaaldelijk is echter
hier vooropgesteld, dat anciënniteit naast bekwaamheden
moet gelden en dat de hoofden der scholen daarmede moeten
rekenen. Dus niet, zooals nu is gerekend en de Wethouder