169
voeld, dat zich bij de meesten hunner uitte in de erkentenis,
dat, al voelen alle gemeentenaren de duurte even sterk, niet
wel een middel aan te geven is, waardoor aan alle gemeente
naren gelijkelijk steun verleend zou kunnen worden. En juist
deze onmogelijkheid, verbonden met, de overtuiging dat de
nood niet zóó ernstig is, dat de gemeerrte-als-overheid zou
moeien overgaan tot maatregelen, die hare natuurlijke taak
als organisme der plaatselijke gemeenschap te boven zouden
gaan, heeft, als wij ons niet bedriegen, den doorslag gegeven,
toen na overweging van het pro en het contra dit vraagpunt
door den Voorzitter in stemming werd gebrachtmet de kleinst
mogelijke meerderheid werd de wenschelijkheid uitgesproken
van een optreden der gemeente uitsluitend als werkgeefster.
Onze Commissie hare meerderheid althans stelde zich
derhalve op dit standpunt, dat de gemeente hier slechts doen
kan, wat vele particuliere werkgevers reeds gedaan hebben:
hun, die in haar dienst zijn, tegemoet te komen in de bestrij
ding van de abnormale verhooging der kosten van het dage
lijksch leven, welke zij zonder steun van anderen met, hun
bescheiden inkomen niet kunnen dragen.
Uw College zal gevoelen, dat, toen dit standpunt eenmaal
ingenomen was, in het vervolg der beraadslagingen vele der
door de werklieden-organisatiën voorgestelde maatregelen op
den achtergrond moesten geraken. De theoretische gronden, die
pleitten vóór een ingrijpen van de gemeente als overheid en
dan ook vooral voor practische overwegingen hadden moeten
wijken, bleven natuurlijk hunne kracht behouden. Het denk
beeld, dat, waar het mogelijk en verdedigbaar zou zijn, de ge
meente ook voor hare ingezetenen in het algemeen, zou be-
hooren te doen wat in hare macht en binnen de grenzen
harer taak ligt, kon nader, echter thans nog slechts subsidiair,
worden overwogen. W ij komen dan ook nog nader daarop
terug.
Stond dus thans in beginsel vast, dat de beraadslagingen
zich in de eerste plaats zouden hebben te bepalen tot de maat
regelen. welke het dei' gemeente als werkgeefster mogelijk zou
zijn in het belang harer arbeiders en beambten te nemen,
de bijzondere maatregelen, in de beide in onze handen gestelde
requesten aangeduid, alsmede die, welke misschien uit den
boezem onzer vergadering zelve zouden opkomen, bleven ter
behandeling over.
Allereerst kwam onze Commissie daarbij en komen wij
ook in ons rapport tot punt 1 van het request van den
Leidschen Bestuurdersborid
»de verhooging van de loonen der gemeentewerklieden,
brugwachters, politie-agenten en van allen die onder gelijk
soortige arbeidsvoorwaarden in gemeentedienst werkzaam
zijn, met één gulden per week",
correspondeerende met het eerste verzoek van de Gemeente-
werklieden-vereenigingen «Recht en Plicht" en »St. Antonius
van Padua", luidende:
»den gemeente-werklieden gedurende de wintermaanden
eene wekelijksche toelage toe te kennen van een gulden
per week, en, zoo (de Raad) hiertoe wil besluiten,
deze toelage ineens uit te keeren, ten einde de werklieden
in staat te stellen, zich de eerste levensbehoeften direct
te kunnen aanschaften, ook met het oog op eventueele
stijging."
Zonder verdere beraadslaging werd allereerst in beginsel
besloten, aan Uw College voor te stellen, den Raad in over
weging te geven, op nader te bepalen wijze den gemeente
werklieden, door middel van eene vermeerdering van hunne
inkomsten van gemeentewege, tegemoet te komen. Dat deze
wijze van bestrijding van de hoogere kosten van het dagelijksch
leven voor de minder bedeelden alleszins aannemelijk geacht
werd, blijkt wel uit het feit, dat zich hiertegen geen stem verhief.
Aanvaarding van dit beginsel laat echter, blijkens den loop
onzer beraadslagingen, velerlei nuanceering in de uitwerking toe.
Zoo rijst allereerst de vraag, welke categorieën van personen
in dienst der gemeente van den voor te stellen toeslag op het
gewone inkomen zullen behooren te genieten. Behooren al
degenen, die in gemeentedienst zijn, op gelijke lijn te worden
gesteld, of behooren a priori bepaalde categorieën van ambte
naren of werklieden (en dan wel in den zin van bepaalde
ambten of betrekkingen) te worden uitgezonderd?
Onze Commissie bleek ten aanzien van deze vraag vrijwel
eenstemmig in haar oordeel: behalve hen, die vrije kost en
inwoning van de gemeente genieten (zooals bijv. vele beambten
van »Endegeest") en derhalve uit den aard der zaak niet of
althans niet ernstig door de duurte der levensmiddelen ge
troffen worden, achtte men het billijk, alle beambten en werk
lieden in vasten dienst der gemeente deze gratificatie deelachtig
te doen worden, en wenschte men geene scheiding te maken
tusschen de verschillende ambten en betrekkingen, welke
scheidingslijn zonder willekeur niet te trekken is. Ook de
onderwijzers, voorzoover zij althans, in verband met wat later
volgen zal, nog in aanmerking mochten komen, ook gemeente
boden, politie-agenten e.d. vallen derhalve onder ons voorstel.
Behalve de boven reeds uitgezonderden wil onze Commissie
alleen nog hen uitzonderen, die slechts eene of andere bij
betrekking in dienst der gemeente vervullen, en haar voorstel
derhalve beperken tot de niet-inwonende beambten en werk
lieden, die uitsluitend in dienst der gemeente zijn en als zoo
danig hun loon verdienen.
Veel meer reden tot verschil van inzicht bleek te bestaan
ten opzichte van de quaestie, welk inkomen als grens voor den
geldelijken toeslag behoort te worden aangenomen. Dat eene
grens op zichzelve noodzakelijk en natuurlijk is, behoeft hier
allicht niet betoogd te worden.
Vergelijking met andere gemeenten kon onze Commissie op
dit punt een maatstaf aan de hand doen. Wij moeten hierbij
wel opmerken, dat van de hier in vergelijking gebrachte
cijfers sommige genoemd werden in voorstellen van colleges
van Burgemeester en Wethoudersandere door commissiën
ad hoe, en andere ten slotte weder reeds door gemeenteraden
als grens aanvaard zijn.
In Amsterdam wordt eene grens van 1200 voorgesteld,
in Utrecht eene van 8U0 tot ƒ900, in Rotterdam eene van
800; in Dordrecht en Arnhem is als grens een loon van
750 aanvaard; in Zaandam werd eene grens van ƒ700, in
Alkmaar en Gouda van 650, in Meppel van 520 voor-
of vastgesteld.
Hoewel aanvankelijk in onze vergadering stemmen rezen
voor eene loon-grens van 900, werden in den loop der
discussiën zooveel gronden aangevoerd voor eene verlaging
van dat bedrag, dat ten slotte zonder stemming besloten
werd tot de aanvaarding van een jaarlijksch loon van ƒ750
ol minder als voorwaarde voor de toekenning der gratifi
catie. Vooreerst achtte men het rationeel zich bij de bepa
ling van de grens te laten leiden door het bedrag, dat voor
gesteld of aangenomen is in gemeenten, die met de onze op
ongeveer gelijke lijn gesteld mogen wordenvandaar dat de
reeds vastgestelde grens in Arnhem en Dordrecht van 750
dadelijk door velen overgenomen werd. Voorts werd aange
voerd, dat het in dezen niet de vraag mag zijn, of men zich
in deze dure tijden bekrimpen moet (terecht toch werd opge
merkt, dat de prijsstijging zich min of meer ernstig even
goed doet gevoelen aan hen, die eene gunstiger financieële
positie in de maatschappij innemen), maar alleen of door
de duurte een noodtoestand in een gezin is ingetreden;
dit laatste nu ontkende men voor diegenen, welke in het
genot zijn van een weekloon van 17 of 18. Van arbei
derszijde werd hieraan nog toegevoegd, dat in hunne kringen
iemand met een weekloon van ƒ19 a 20 niet meer als arbei
der beschouwd wordt en in verhouding reeds een ietwat ge
makkelijker leven heeft. Niet zonder bestrijding bleef het
argument, van nog andere zijde aangevoerd, dat de détail-
verkoopers van eene loonsverhooging, die inderdaad overal
verwacht wordtgebruik zullen maken om de prijzen hoog
te houdentegen welke tactiekingeval van het intreden
der vermoede vermeerdering van koopkracht bij de arbeidende
klasse, het thans voor hen bestaande gevaar van het verloopen
van hun debiet in bepaalde artikelen zich niet meer zoo sterk
verzetten zou. Niet het minste argument voor het aanvaarden
van het bedrag van 750 (bij welk bedrag dan, zooals van
zelf spreekt, ook de emolumenten als factoren van het salaris
in aanmerking moeten komen) was echter ten slotte dit,
dat onze Commissie zich vleide met de verwachting, Uw Col
lege een aannemelijk voorstel te kunnen doen, dat ook door
den Raad aanvaard kan worden, en dat het haar succes zeker
niet vergrooten zou, indien zij Uw College adviseerde tot het
doen van uitkeeringen, die de gemeente op te zware lasten
zouden brengen en daardoor (eene reeds boven weergegeven
redeneering) het overige gedeelte der burgerij te zwaar be
lasten zouden ten bate van enkelen in gemeentedienst.
Groote overeenkomst van gevoelen, hoewel niet volstrekte
eenstemmigheid, bleek eveneens te bestaan bij het discuteeren
over de vraag, of de toeslag op het loon alleen ten bate van
de gehuwden en de in dit opzicht met gehuwden gelijk te
stellen ongehuwde kostwinners behoort te komen, dan wel
of allen zonder onderscheid in het genot van eene verhooging
moeten gesteld worden, zij het dan ook eene voor beide
categorieën niet even groote. In navolging van andere ge
meenten als Amsterdam, Nijmegen, Arnhem, Meppel e. a.,
en mede uit overweging, dat, waar wij hier staan tegen
over de wenschelijkheid om voor minder bedeelde gezinnen
den nood te verzachtengeenerlei onrechtvaardigheid liggen
kan in het uitzonderen van ongehuwden, die, alleen levende,
door dien nood niet bedreigd worden, meende onze Com
missie zich bij haar voorstel te moeten bepalen tot gehuwden
en ongehuwde kostwinners, die hetzij als weduwnaars voor
kinderen te zorgen hebben hetzij behoeftige familieleden heb
ben te ondersteunen. Door de aanvaarding van dezen maat
staf werd een tweede uitsluitingsgrond geschapen o. a. voor
de verplegenden van «Endegeest."
Hierna kwam aan de orde de vraag, in welken vorm die
verhooging van het gewone inkomen het beste gegeven kan
worden. Voor beide standpunten, zoowel dat van hen, die