DONDERDAG 9 NOVEMBER 1911.
171
VIL Verzoek van de Leidsche Pluimvee-Vereeniging om de
groote en de kleine zaal der Stads-Gehoorzaal tegen verminderd
tarief beschikbaar te stellen.
(Zie Ing. St. No. 271).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
conform het praeadvies besloten.
(De heer Roem wordt geacht buiten stemming te zijn gebleven).
VIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve
van de kosten van herstelling van gemeente-eigendommen,
wegens schade aangericht door den storm op 30 September en
1 October j.I.
(Zie Ing. St. No. 270).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
IX. Verzoek van de Leidsche Duinwater-maatschappij om
toestemming tot het uitbreiden harer kanalisatie onder de
gemeente Oegstgeest.
(Zie Ing. St. No. 266).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
conform het praeadvies besloten.
X. Voorstel:
a. tot het aangaan van eene overeenkomst met de ge
meente Koudekerk betreffende de levering van gas
in die gemeente;
b. tot aanvulling van het uitbreidings- en vernieuwings
fonds der Stedelijke gasfabriek met een bedrag van
ƒ34000.
c. tot vaststelling van den desbetreffenden begrootings-
staat.
(Zie Ing. St. No. 267).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
Aan de orde is allereerst punt a.
Art. 1, nader op voorstel van den Voorzitter in dezen zin
gewijzigd, dat de aanhef luidt als volgt:
„De gemeente Koudekerk, contractante ter anderer, verleent
aan de gemeente Leiden, contractante ter eener, gedurende
een tijdvak van dertig jaren, aanvangende den 31en December
1911, concessie tot
de artt. 2 tot en met 13 en daarna de geheele concept-
overeenkomst worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Daarna worden ook de punten b en c en vervolgens het
geheele voorstel zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XI. Verordening, houdende wijziging van de verordening op
de straatpolitie van 1 April 1897 (Gemeenteblad No. 6), laatste
lijk gewijzigd bij de verordening van 27 Juli 1911 (Gemeente
blad No. 26).
(Zie Ing. St. No. 272).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
Art. 1, art. 2, nader op voorstel van de Commissie voorde
Strafverordeningen aldus gewijzigd, dat aan het einde van
het eerste lid van art. 67bis gelezen wordt: »eene behoorlijk
werkende rem", de artt. 3 en 4 en daarna de geheele veror
dening worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zon
der hoofdelijke stemming aangenomen.
XII. Verordening, houdende voorschriften ingevolge art. 37,
litt. a, der Pandhuiswet 1910 (Stbl. No. 321).
(Zie Ing. St. No. 274).
De Voorzitter. De Gezondheidscommissie, in wier handen
deze en de onder XIV vermelde verordening gesteld zijn, heeft
ons ten aanzien van deze verordening geadviseerd aan art. 6
daarvan als tweede lid toe te voegen de volgende bepaling:
»De wanden der localiteiten, waarin panden aangenomen
en bewaard worden, mogen niet bekleed zijn met behang
selpapier."
Burgemeester en Wethouders kunnen zich met dit advies
zeer goed vereenigen en geven u derhalve in overweging,
deze door de Gezondheidscommissie voorgestelde bepaling in
de verordening in te voegen. Wij meenen echter, dat zij als
tweede lid van art. 6 minder goed op hare plaats zou staan
en stellen u derhalve voor, van deze bepaling een nieuw
artikel 8 te maken.
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
De artt. 1 tot en met 7, het nieuwe art. 8, de artt. 9 tot
en met 14 (oud 8 tot en met 13), art. 15 (oud 14), nader in
dien zin gewijzigd, dat de daarin voorkomende getallen 8, 9
en 13 worden vervangen door 9, 10 en 14, en daarna de
geheele verordening worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XIII. Verordening, houdende vaststelling, ingevolge art. 37,
litt. b, der Pandhuiswet 1910 (Stbl. No. 321), van een model
voor het register, bedoeld bij art. 18 dier wet.
(Zie Ing. St. No. 274).
De heer Zwiers. M. d. V. Ik wenschte een enkele vraag in
verband hiermede tot Burgemeester en Wethouders te richten,
namelijk, of er over gedacht is en, zoo ja of er dan
bezwaar bestaat tegen het inlasschen van een kolom, die de
betaalde rente van een pand aangeeft. Mij dunkt, dat is een
controle die de Gemeente best kan gebruiken.
Aanstonds gaan we een verordening vaststellen, die de renten
aan zekere maximum-voorwaarden bindt, maar een middel om
na te gaan of die bepalingen worden nageleefd, missen we
geheel. Mij dunkt, dat mijn voorstel hiertoe een eenvoudig
middel aan de hand doet, en ik geloof niet, dat er praktisch
bezwaar tegen zal bestaan, in het model achter de kolom
»Datum van lossing", bijvoorbeeld, een kolom «Betaalde rente"
in te lasschen. Evengoed als de opbrengst van den verkoop
moet worden genoteerd, zou ik wenschen, dat ook de betaalde
rente geboekt werd.
De Voorzitter. Ik kan u naar aanleiding van dit denk
beeld opmerken, dat wij dit artikel hebben ontworpen
naar het model van de voorschriften der Vereeniging tot
Bestrijding van den Woeker. In dit model komt de door u
wenschelijk geachte kolom niet voor. Ik geloof, dat het invoe
gen van eene dergelijke kolom ook geen aanbeveling verdient;
wij zouden de boekhouding te ingewikkeld maken, aangezien
de houders van pandhuizen gewoonlijk geen goede boekhou
ders zijn. Wij meenden dan ook te moeten overnemen het
model, dat door de Vereeniging tot Bestrijding van den Woeker
was voorgesteld, terwijl vaststelling van een apart register voor
de ingeloste panden ons voorkwam buiten de wet om te gaan.
Ik heb tegen uw denkbeeld wel geen principieel bezwaar,
maar acht het toch minder wenschelijk. Meent de heer
Carpentier Alting er bezwaar tegen te moeten maken?
De heer Carpentier Alting. Ik heb er geen bezwaar tegen,
maar meen te moeten opmerken, dat die vraag niet tot mij
behoeft gericht te worden, omdat deze verordening niet is eene
strafverordening.
De Voorzitter. U heeft gelijk; ik verkeerde een oogenblik
in de meening, dat ook dit voorstel uitgaat van de Com
missie voor de Strafverordeningen; maar ik vergat, dat wij
er juist zoo lang over hebben zitten praten, dat het voorstel
niet van onze Commissie behoorde uit te gaan.
De heer Zwiers wenscht dus in het register in eene nieuwe
kolom het bedrag van de gevorderde rente opgenomen te zien
De heer Zwiers. Ja, M. d. V., het bedrag van de betaalde
rente; en evengoed als het bedrag van de opbrengst van den
verkoop zou ik deze betaalde rente uitgedrukt wenschen te
zien in guldens en onderdeelen. Dan kan men het procent
altijd wederom uitrekenen. Het is voldoende, Wanneer er een
kolom in voorkomt, die de totale som der rente uitdrukt,
want er zijn al in opgenomen: «de dag der beleening", «de
beleensom" en «de datum van lossing of van verkoop". Met
die gegevens heeft men alles, om de procenten weer uit te
rekenen. Heeft men die gegevens, dan kan men dus nagaan,
of de verordening overtreden is of niet.
De Voorzitter. Ik vermoed, dat de verordening lang niet
altijd met opzet overtreden zal worden. Het zijn ingewikkelde
berekeningen. Men kan zich dus gemakkelijk te goeder trouw
een cent op een pand verrekenen. En één cent voor een
week-pand beteekent op de geheele beleensom vaak een vrij
groot percentage. Bij nauwgezette contróle zou dan het gevolg
zijn, dat die menschen eigenlijk nooit veilig zijn. Hoe licht toch
is niet vergissing mogelijk? Als alles op schrift staat, zal elke
vergissing in de berekening als overtreding van de verordening
beschouwd worden. Bij de geringste fout, waardoor eene te
hooge rente in rekening gebracht is, zal de pandhuishouder
strafbaar zijn, ook al is de vergissing te goeder trouw begaan.
En zoo zullen tal van overtredingen gemaakt worden, waar
van eene opzettelijke ontduiking geen sprake is.
De heer Zwiers. M. d. V. Ik wensch hiertegen in te brengen,
dat men juist door het inlasschen van die kolom de pand
huishouders zal aansporen zoo juist mogelijk te rekenen,
terwijl, wanneer die kolom er niet is, het gevaar groot blijft,
dat vergissingen, die ik met u als te goeder trouw gemaakt
wil veronderstellen, wel eens erg talrijk konden worden. Daarom
lijkt het mij juist geschikt een wapen te hebben tegen onge-
wenschte vergissingen.
Uw vrees, dat mijn voorstel zou leiden tot allerlei onge-
wenschte vervolgingen, deel ik niet. Een verordening als deze
behoort met kalmte en verstand te worden toegepast, en ik
meen, dat hier evenmin als bij tal van andere verordeningen
een onwillekeurige afwijking dadelijk behoeft te leiden tot een
vervolging. Zoo bijvoorbeeld de rij wiel verordening, die er is
om gehandhaafd te worden, wanneer het noodig is, wanneer