162
met de hoofdakte dezelfde taak is opgelegd, het is nog meer
waar, dat wanneer twee hetzelfde doen, hun werk daarom
nog niet hetzelfde is. De Schoolcommissie is overtuigd, dat
een onderwijzer(es), die zich na het behalen der akte volgens
art. 77a niet wetenschappelijk blijft ontwikkelen, in waarde
voor de school achteruitgaat; dat de voortgezette studie den
blik verruimt, het inzicht verheldert, het onderwijs ten goede
komt; dat het hoogere peil, waarop de bezitter der hoofdakte
staat, de verwachting doet geboren worden, dat hij naar
verder voortgezette ontwikkeling zal blijven streven; dat
daarom ieder onderwijzer(es), die zich wat wetenschappelijke
vorming aangaat, niet tevreden stelt met de simpele onderwijzers
akte, aanmoediging verdient, hierin bestaande dat het ver
werven der hoofdakte zijn salaris belangrijk doet stijgen."
Wij kunnen ons met deze meening volkomen vereenigen
en geven U mitsdien in overweging niet in te gaan op het
door de afdeeling Leiden van den Bond van Ned. Onderwij
zers sub 5° gedaan verzoek, om het verschil in salariëering
tusschen onderwijzers met en zonder hoofdakte minder groot
te maken, doch de bestaande regeling te dezer zake onver
anderd te laten.
Eveneens gaan wij geheel mede met het voorstel der Plaat
selijke Schoolcommissie, om de salarisverhooging voor elk
der drie talen, Fransch, Duitsch en Engelsch, en voor de
Wiskunde voor tde onderwijzers en onderwijzeressen, die de
bevoegdheid moeten hebben die vakken te onderwijzen,
van 100 te brengen op 150, tot een maximum van
600 voor alle in art. 14 genoemde bijakten.
Met de Schoolcommissie toch achten wij het wenschelijk,
dat de bezitters der z.g. bijakten, wanneer zij de bevoegdheid
moeten hebben die vakken te onderwijzen, een eenigszins
hooger salaris ontvangen, dan volgens het bestaande art. 14
der verordening het geval zou zijn. Daardoor zal men ook
bereiken, dat zich meerdere geschikie sollicitanten dan thans
voor eene dergelijke vacature aan de tweede klasse scholen
zullen aanmelden.
Om echter tevens aan hen, die wel in het bezit dier bij
akten zijn, doch die deze bevoegdheid niet noodig hebben,
eene salarisverhooging toe te kennen van 5ü voor ieder
der 4 zooevengerioemde vakken, zooals de Schoolcommissie
mede voorstelt, daartoe achten wij geen voldoende termen
aanwezig, vooral ook met het oog op de door ons voorgestelde
algemeene salarisverhooging. Evenmin zouden wij de ver
hooging voor de akte handwerken, bedoeld sub c. van art. 14,
van 25 op 50 gebracht willen zien.
Tegen toekenning der tegemoetkoming in de huishuur ad
75 'sjaars aan alle leerkrachten, in plaats van uitsluitend
aan hen, die gehuwd of weduwnaar zijn en den leeftijd van
28 jaar bereikt hebben, waarop door den Bond wordt aange
drongen, bestaat bij ons College evenals bij de Schoolcommis
sie, ernstig bezwaar. Dit toch zou geheel in strijd zijn met
de bedoeling van het voorschrift en feitelijk neerkomen op
eene salarisverhooging met 75.waartoe geen enkele aan
leiding bestaat.
Ook met het voorstel der Schoolcommissie, om in verband
met de thans voorgestelde belangrijke salarisverhoogingen
voortaan geen tegemoetkoming meer te verleenen in de ver
plichte pensioensbijdragen gaan wij volkomen mede. Immers,
ook ten opzichte van de ambtenaren, aan verschillende andere
takken van dienst verbonden, is indertijd tot schrapping
dier tegemoetkoming besloten, toen trakternentsverhooging
plaats had.
Tenslotte brengt de Plaatselijke Schoolcommissie nog ter
sprake de in art. 16 der verordening geregelde salariëering
der vakonderwijzeressen in de handwerken aan de scholen
Be en 4e klasse, door wie, blijkens het mede hierachter af
gedrukte adres, eveneens op herziening harer salarisregeling
is aangedrongen.
De bestaande traktementen zijn naar het oordeel der Com
missie in verband met het groot aantal lesuren per week,
ten bedrage van 10, en de eischen, voor het examen in vak
k, veel te laag.
Bovendien ontmoet de bestaande indeeling dier vakonder
wijzeressen in eerste, tweede, derde en vierde onderwijzeressen
bij haar twee groote bezwaren. Volgens de bestaande regeling
kan de jaarwedde tweemaal met ƒ25 worden verhoogd en
blijft zij dan zoolang op dezelfde hoogte, totdat een vacature
in een hoogeren rang opklimming mogelijk maakt. Al wordt
van de 2e, de 3e en de 4e onderwijzeres dezelfde arbeid ver
langd, al mag uit meer dienstjaren grooter geschiktheid voor
het werk worden afgeleid, zoolang er geen vacature ontstaat,
is verbetering van positie, ook in financiëel opzicht, behalve
de zooevengenoemde 2 kleine verhoogingen, niet mogelijk.
Dientengevolge is het meermalen voorgekomen, dat eene
vacature voor le onderwijzeres verandering in personeel bij
4 scholen veroorzaakte. De Schoolcommissie meent daarom
te moeten voorstellen de rangen at te schaffen en ook voor
deze onderwijzeressen een minimum-salaris met periodieke
verhoogingen vast te stellen.
In art. 8 der verordening zou dan h. i. moeten worden
bepaald, dat het onderwijs in de handwerken aan de scholen
3e en 4e klasse aan iedere school wordt gegeven door 4 vak
onderwijzeressen, van welke één met den titel van le onder
wijzeres de leiding heeft, terwijl het salaris als volgt zou
kunnen worden geregeld: aanvangswedde ƒ200, na 2 jaar
225, na 4 jaar ƒ250, na 6 jaar 275, na 8 jaar ƒ300, na 10
jaar ƒ325, na 12 jaar ƒ350, na 14 jaar ƒ375 en na 16 jaar
ƒ400, met dien verstande, dat de jaarwedde van de 1e onder
wijzeres ƒ100 meer zou bedragen dan haar volgens deze
regeling zou toekomen.
Wij kunnen ons met het voorstel tot afschaffing der be
staande indeeling der vakonderwijzeressen in de handwerken
volkomen vereenigen, doch de trakternentsverhooging, zooals
die door de Commissie is voorgesteld, komt ons wel wat hoog
voor. Een aanvangswedde van ƒ150, met verhoogingen van
ƒ25 telkens na 2, 4, 6, 8, 10 en 12 jaar dienst, dus tot een
maximum van ƒ300, komt ons voorloopig voldoende voor,
terwijl dan de le onderwijzeres, zooals ook de Schoolcommissie
voorstelt, als zoodanig ƒ100 meer dient te ontvangen.
Behalve deze traktementsverhoogingen zouden wij U echter
nog eene andere verhooging willen voorstellen en wel voor
de hoofden der scholen. Het komt ons toch niet alleen billijk
voor, dat, wanneer de onderwijzers van bijstand gemiddeld
meer dan 100 verhooging van salaris krijgen, ook hun
traktement eenige verhooging ondergaat, doch tevens achten
wij de bestaande salarisregeling, voorzoover de in uitzicht
gestelde verhoogingen betreft, niet geheel voldoende. Thans
kunnen de hoofden driemaal eene verhooging van 100,
telkens na 5 jaar dienst, deelachtig worden. Eene wijziging
in deze regeling in dien zin, dat in plaats hiervan 4 ver
hoogingen telkens na 3, 6, 9 en 12 jaar dienst te behalen,
in uitzicht worden gesteld, meenen wij U daarom in over
weging te moeten geven.
De kosten, aan de door ons voorgestelde verhoogingen ver
bonden, zullen voor het jaar 1912 bedragen: ƒ16000 tenge
volge van de voorgestelde verhooging van de in art. 13 der
verordening genoemde minimum- en maximumjaarwedde en
de inkrimping van de aldaar aangegeven tijdruimten tusschen
de verschillende verhoogingen; ƒ3050 in verband met de
hoogere salariëering der z.g. bijakten; ƒ2100 voor de nieuwe
salarisregeling der handwerkonderwijzeressen aan de scholen
3e en 4e klasse; ƒ1500 met het oog op de nieuwe regeling
der periodieke verhoogingen voor de hoofden. De uitgaven
zullen dus bij onveranderde aanneming onzer voorstellen,
rekening houdende met eene besparing van 100 wegens het
vervallen der tegemoetkomingen in de verplichte pensioens
bijdragen, voor 1912 in totaal ruirn ƒ22000 bedragen, terwijl
de voorstellen der Plaatselijke Schoolcommissie, zooals wij reeds
vermeldden, eene hoogere uitgave voor 1912 van ruim ƒ35000
ten gevolge zouden hebben.
Op grond van al het bovenstaande geven wij Uwe Ver
gadering alsnu in overweging tot vaststelling van de navol
gende verordening, houdende wijziging der verordening van
12 Maart 1908 (Gem. BI. n°. 11), laatstelijk gewijzigd bij
verordening van 9 Maart 1911 (Gem. BI. n°. 7) te besluiten
en de aldus gewijzigde verordening in haar geheel opnieuw
vast te stellen.
VERORDENING, houdende wijziging der verordening
van 12 Maart 1908 (Gem. BI. n°. 11), bepalende het
getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden,
den omvang van het onderwijs op elke school, den
hijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en
de bezoldiging van het onderwijzend personeel, gelijk
deze laatstelijk gewijzigd is hij verordening van 9 Maart
1911 (Gem. BI. n°. 7).
Artikel 1.
De alinea's 1 tot en met 10 van art. 13 der bovengenoemde
verordening worden gelezen als volgt:
»De jaarwedden der overige onderwijzers en onderwijzeressen
worden geregeld volgens onderstaande tabel:
De aanvangswedde voor de onderwijzers en onderwijzeres
sen bedraagt 600.
Voorts bedragen de wedden:
Na 2 jaar dienst aan een openbare of bijzondere lagere
school, hetzij hier, hetzij elders650
Na 4 jaar dienst 700
6 750
8 800
10 850
12 900
'14 950
16 1000
20 ontvangen de onderwijzers eene laatste ver
hooging van 50.