GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
159
STIklii:>.
N°. 281. Leiden, 7 November 1911.
De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten,
dat zij geene bedenking heeft tegen den staat van af- en
overschrijving, strekkende tot verhooging van verschillende
uitgaafposten der begrooting voor 1911 ten behoeve van de
kosten van geleden stormschade, tot een gezamenlijk bedrag
van 2125.—. (Ing. St. No. 270).
Evenmin bestaat bij de Commissie bezwaar tegen de be
grotingsstaten behoorende bij de Ing. St. Nis 267 en 275,
indien de Raad besluit tot aanvulling van het uitbreidings-
en vernieuwingsfonds der Stedelijke gasfabriek met 34000.
ten behoeve van de gas voorziening van Koudekerk en tot
aanleg van eene rioleering in den Zoeterwoudschen weg.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 282. Leiden, '14 November 1911.
In Uwe Vergadering van 16 Februari j.l. werd door aan
neming van eene motie van Uw medelid, den heer Sijtsma,
weliswaar in beginsel tot den bouw van eene nieuwe Hoogere
Burgerschool voor Jongens besloten, doch werd ons College
tevens uitgenoodigd te onderzoeken, of voor het nieuwe gebouw
niet een plaats zou kunnen worden gevonden in het centrum
der stad, alsook of de bouwkosten niet zouden kunnen worden
gereduceerd tot 150.000.
Het komt ons College voor, dat in de allereerste plaats een
besluit zal moeten worden genomen ten opzichte van de plaats,
waar de nieuwe Hoogere Burgerschool zal komen te staan,
aangezien het anders o. i. niet wel mogelijk is een meer in
bijzonderheden uitgewerkte raming van de aan den bouw
verbonden kosten te maken en te onderzoeken of de bouw
kosten op een lager bedrag, dan het indertijd opgegeven
bedrag van ƒ200.000, kunnen worden geschat.
Het bedrag van ƒ200.000 toch was, zooals reeds te lezen is
in ons praeadvies, voorkomende onder No. 348 der Ingekomen
Stukken van het jaar 1910 en ook door den Wethouder van
Fabricage in Uwe Vergadering van 16 Februari d.a. v. met
nadruk werd gezegd, niet eene op een vooraf gemaakt plan
gebaseerde raming, doch enkel eene opgave van de globale
kosten, welke, naar de meening van den Directeur van Gemeente
werken op grond van een ingesteld onderzoek naar de bouw
kosten van de in de laatste jaren in andere gemeenten nieuw
opgerichte Hoogere Burgerscholen, aan de stichting van een
dergelijk gebouw in deze gemeente zouden zijn verbonden. Een
en ander geschiedde, teneinde Uwe Vergadering eerst in
principe te doen beslissen, of tot den bouw van een geheel
nieuwe Hoogere Burgerschool behoorde te worden overgegaan.
Indien toch door U in strijd met ons advies besloten was enkel
tot verbouwing der bestaande Hoogere Burgerschool voor
Jongens over te gaan, dan zou het maken van gedetailleerde
plannen met kostenberekening onnoodige moeite en uitgaven
hebben veroorzaakt.
Nu echter in beginsel besloten is tot den bouw van eene
nieuwe Hoogere Burgerschool en uit uwe uitnoodiging, om
te onderzoeken, of de bouwkosten niet tot ƒ150.000 kunnen
worden gereduceerd, blijkt, dat door U op eene minder
globale opgave van kosten wordt prijsgesteld, zijn wij gaarne
bereid gedetailleerde plannen te doen maken, de daaraan
verbonden kosten te doen berekenen en IJ van een en ander
alsnog mededeeling te doen.
Voordat daartoe evenwel kan worden overgegaan, dient vast
te staan op welk terrein de nieuwe Hoogere Burgerschool
voor Jongens zal komen te staan, aangezien het toch wel
haast van zelf spreekt, dat de plaats, waar het nieuwe gebouw-
zal worden opgericht een zeer voorname factor is bij het
ontwerpen der plannen en het berekenen der kosten.
Indien Uwe Vergadering dit met ons eens is, dan rest dus
thans de vraag, op welk terrein de keuze voor de nieuwe
Hoogere Burgerschool voor Jongens moet vallen.
In de Commissie van Fabricage bestaat hieromtrent groot
verschil van gevoelen, jazells in die mate, dat zij gemeend
heeft zich tot eene opsomming van de meeningen, die in hare
vergadering waren geuit, te moeten bepalen, zonder een bepaald
voorstel in deze te doen.
Achtereenvolgens worden in haar rapport besproken het
terrein van de Bank van Leening c. a., dat van het Invaliden
huis, het van der Werfpark, eetiige terreinen aan den Rijns-
burgerweg, het St. Elisabethshof, het land aan den Zoeter
woudschen Singel, dat in 1910 bestemd was voor feestterrein
tijdens de Lustrumfeesten, het aan de gemeente toebehoorend
terrein tegenover het Posthof aan den Rijnsburgerweg en
eindelijk het Raamland.
Het zal wel geen breed betoog behoeven, om de ongeschikt
heid van de meeste dier terreinen aan te toonen.
Het terrein thans in gebruik bij de Bank van Leening c.a.
heeft slechts een oppervlakte van 1239 M2. en is dus veel te
klein, aangezien de nieuwe Hoogere Burgerschool een opper
vlakte zal moeten beslaan van 3000 M2.
In hetzelfde geval verkeert het terrein van het St. Elisa
bethshof, naar uit het rapport der Commissie van Fabricage
blijkt, terwijl bovendien de toegang aldaar zeer ondoelmatig
is te noemen.
Het van der Werfpark is indertijd aan het Rijk afgestaan
voor academische doeleinden en kan dus bezwaarlijk bestemd
worden voor den bouw van eene nieuwe Hoogere Burger
school.
Ook bij de terreinen aan den Rijnsburgerweg en het terrein
tegenover het Posthof behoeft niet lang te worden stilgestaan.
Voor hen, die een terrein in het centrum der stad begeeren,
zijn, zooals eigenlijk van zelf spreekt, die terreinen absoluut
verwerpelijk. Niet alleen toch liggen zij nabij de grens der
gemeente Oegstgeest, ja zelfs voor een deel in die gemeente,
zoodat de trek naar Oegstgeest door het op die terreinen op
richten van het nieuwe gebouw zeer zou worden in de hand
gewerkt, doch ook zijn zij gelegen over de spoorbaan der
H. IJ. S. M. en kunnen dus zeker niet gezegd worden gemak
kelijk te bereiken te zijn. Bovendien zijn zij, behalve het
onder Oegstgeest gelegen terrein tegenover het Posthof, niet
ter beschikking, aangezien zij deels door het Rijk bestemd
zijn voor den bouw van een nieuw Academisch Ziekenhuis,
deels zich in handen van particulieren bevinden en dus slechts
door aankoop te verkrijgen zouden zijn.
Het terrein aan den Zoeterwoudschen Singel kan o. i. al
evenmin in aanmerking komen. Het ligt immers nog versch
in het geheugen, hoeveel moeilijkheden het heeft opgeleverd
een geschikt terrein voor de in het afgeloopen jaar gehouden
Lustrumfeesten te vinden. Diezelfde moeilijkheid zou zich ook
in de toekomst voordoen en wij achten het daarom beslist
noodzakelijk, dat dit terrein eene zoodanige bestemming
krijgt, dat het voor feestterrein bij volgende Lustra beschik
baar blijft. Het verdient derhalve de voorkeur het voor sport
terrein of iets dergelijks in te richten en zeer zeker niet voor
een Hoogere Burgerschool. Een bezwaar tegen dit terrein is
ook, dat het niet aan of nabij de tram gelegen is, terwijl het
voor hen, die voor een plaats in het centrum der stad ge
porteerd zijn, zeker verwerpelijk is, als zijnde evenals het
Raamland, waarover wij hieronder zullen spreken, buiten den
singelrand gelegen.
Slechts twee terreinen blijven thans nog ter bespreking
over: het terrein aan den Middelweg, alwaar op het oogen-
blik het Invalidenhuis gevestigd is en het Raamland, dat
wij in onze voordracht van 25 November 1910 (Ingekomen
Stukken no. 348), de aangewezen plaats voor de nieuwe
Hoogere Burgerschool noemden.
Dit gevoelen zijn wij ook thans nog in alle opzichten toe
gedaan. Het feit, dat de gemeente na de tot stand koming
van het nieuwe Invalidenhuis aan den Hoogen Rijndijk de
beschikking over het terrein van het tegenwoordige Invali
denhuis aan den Middelweg weder terug zal verkrijgen, kan
daarin geen verandering brengen.
In de eerste plaats toch moet men niet over het hoofd
zien, dat het terrein van het tegenwoordige Invalidenhuis
pas over eenige jaren weder ter beschikking van de gemeente
zal worden gesteld en dat dus, wanneer men zijne keuze op
het terrein aan den Middelweg vestigt, met den bouw der-
nieuwe school eerst over eenige jaren kan worden begonnen.
Al dien tijd, alsmede gedurende den bouw, moet de school
gevestigd blijven in het tegenwoordige gebouw aan de Pie-
terskerkgracht en dat niettegenstaande de hoogst ernstige
klachten, die, zooals uitvoerig in ons bovengenoemd praeadvies
is uiteengezet, door de onder wijsautoriteiten tegen het tegen
woordige gebouw zijn te berde gebracht en waarop ook door
den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs de aandacht
van den Minister van Binnenlandsche Zaken is gevestigd.
Doch afgescheiden hiervan, bestaan ook tegen het terrein
van het tegenwoordige Invalidenhuis op zich zelf hoogst ernstige
bezwaren. Men kan nl. volgens onze meening al haast geen
ongeschikter plaats voor de nieuwe Hoogere Burgerschool
bedenken, dan juist dat terrein. Het terrein toch is slechts
toegankelijk langs allerlei nauwe straten en stegen en wordt
begrensd deels door den Ouden Rijn, deels door den Middelweg
en de Koppenhinksteeg.
En nu zouden wij willen vragenis een terrein, slechts
toegankelijk langs nauwe straten en stegen geschikt voor den
bouw eener nieuw-e Hoogere Burgerschool Is een terrein
begrensd door een onaanzienlijke straat als de Middelweg
en door een steeg als de Koppenhinksteeg en door een gracht
als de Oude Rijn de meest gewenschte plaats voor een dergelijk
gebouw? Mag men uit een hygiënisch oogpunt daar een