DONDERDAG 26 OCTOBER; 1911.
167
sidie willen behouden. Maar thans is daar geen reden
voor, daar wij werkelijk vinden, dat ons belang er in het
geheel niet direct bij betrokken is. Wanneer wij zien, dat
Amsterdam 500.geeft, en wanneer wij daarbij in aanmerking
nemen, dat het aantal inwoners van die stad tienmaal zoo
groot is als dat van onze gemeente, dan moeten i wij tot de
conclusie komen, dat wij in verhouding zelfs nog meer geven
dan de stad, waarin de Vereeniging gevestigd is! Ik kan
begrijpen, dat het Rijk haar subsidieert en dat Amsterdam
haar eene toelage geeft, maar die ƒ500.van Amsterdam
halen niet in royaliteit bij de 100.van Leiden. Hand
having van het subsidie is natuurlijk geen quaestie van
ontzettend gewicht; Leiden staat of valt er niet mede.
Maar wij meenden niet genoeg verantwoord te zijn om
het voorstel te doen, die 100.te geven, omdat wij het
niet in het belang van de gemeente achtten. Wij hebben
die vereeniging reeds vrij lang aardig gesteundik geloof, dat
het thans genoeg is. Hebben de heeren eene andere opinie,
dan kunnen zij voor het voorstel van den heer van der Eist
stemmen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Om toch den goeden wil van de
gemeente te toonen, al vind ik 100.niet te veel, zal
ik voorstellen, in plaats van 100.50.te geven.
De heer Roem. M. d. V. Ik zou willen vragen, of dit van
minder belang is voor de gemeente Leiden dan dat wij lid
zijn van de Nederlandsche Vereeniging van Gemeenten?
De Voorzitter. Dat is geheel iets anders. Wij hebben ge
motiveerd om welke redenen wij het voor onze gemeente
wenschelijk vonden, dat zij lid zou worden van die op te
richten Vereeniging; natuurlijk kunnen wij van die Vereeni
ging ook adviezen krijgen. Maar laten wij dit nu liever buiten
beschouwing houden; anders vervallen wij tot allerlei overbodige
vergelijkingen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer van der Eist, om 100.toe te
staan, evenals vroeger, wordt in stemming gebracht en ver
worpen met 18 tegen 7 stemmen.
Tegen stemmen de heerende Boer, Pera, Hoogenboom,
Vergouwen, Briët, Timp, Bosch, P. J. Mulder, Driessen,
van Hoeken, van Tol, Korevaar, Bots, Reitneringer, Zwiers, van
der Lip, Corts en van Hamel.
Vóór stemmen de heeren Heeres, van der Eist, van Gruting,
Roem, Botermans, Sijtsma en Carpentier Alting.
Het voorstel van den heer Sijtsma om 50.toe te
staan, wordt in stemming gebracht en verworpen met 15
tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: de Boer, Hoogenboom, Vergouwen,
Brièt, Timp, Bosch, P. J. Mulder, Driessen, van Hoeken, van Tol,
Korevaar, Bots, Reimeringer, van der Lip en Corts.
Vóór stemmen de heeren Pera, Heeres, van der Eist, van Gru
ting, Roem, Botermans, Zwiers, Sijtsma, Carpentier Alting en
van Hamel.
De volgnrs. 215 tot en met 224 worden zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Thans komen in behandeling de inkomsten.'
De volgnrs. 1 en 2, volgn. 3, verminderd met 25.volgn.
4, verminderd met 53.en de volgnrs. 5 tot en met 18 worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 19, luidende:
y>Marktgelden24200.
De heer Heeres. M. d. V. Ik zou gaarne, naar aanleiding
van het antwoord, dat gegeven is bij de kwestie van de markt-
gelden, een enkel woord zeggen. Ik zou op de heele zaak
niet teruggekomen zijn, omdat ik meen, dat daarover al genoeg
gesproken is, wanneer niet aan het slot het volgende was
gezegd: »De vanwege het tentoonstellingscomité, dus van
particuliere zijde, gegeven feestelijkheden zijn op één lijn te
stellen met publieke vermakelijkheden als concerten, tooneel-
of bioscoop-voorstellingen, in de Gehoorzaal of elders gehouden,
en waarover de politie ingevolge 188 der Gemeentewet behoort
aan den Burgemeester."
Nu kan men natuurlijk volkomen met den Burgemeester
van gevoelen verschillen over het karakter van die feestelijk
heden. Ik meen zonder eenigen twijfel, dat zij het karakter
droegen van eene kermis in optima forma. Persoonlijk heb ik
geen groote bezwaren tegen de kermis en wanneer ik lid van
den Raad was geweest ten tijde, dat deze zaak aan de orde
was, dan zou ik gestemd hebben tégen de afschaffing ervan.
Uok heb ik geen overwegende bezwaren tegen de feestelijk
heden in het Lunapark.
Het eerste bezwaar, dat ik heb, is dit, dat in den raad
van eene gemeente, waar de kermis kort geleden is af
geschaft toestemming is gegeven tot het houden van
feestelijkheden, die, naar mijne opvatting, veel overeenstemming
daarmede vertoonen. Ik zou er niet op ingegaan zijn, wanneer
er niet gezegd werd»ze zijn op één lijn te stellen met
publieke vermakelijkheden, waarover de politie ingevolge
artikel 188 der Gemeentewet behoort aan den Burgemeester,"
m. a. w., wanneer dit werkelijk juist is, dan zijn het niet
Burgemeester en Wethouders, die met deze kwestie te maken
hebben. Nu zou ik deze vraag willen stellen aan Burgemeester
en Wethouders, dus niet aan den Burgemeester: toen indertijd
de Commissie voor de Landbouwtentoonstelling de beschikking
heeft gevraagd over het terrein, is toen ook door die Commissie
te kennen gegeven, wat voor feestelijkheden zij op dat terrein
wilde arrangeerenEn is toen bij de toestemming, gegeven
door de gemeente-autoriteiten, voor het gebruik van het
Schuttersveld, ook toestemming gegeven tot het houden van
dergelijke feestelijkheden?
De Voorzitter. Ik weet het niet uit mijn hoofd, maar ik
vind, dat het er eigenlijk weinig toe doet. Ik zou zeggen,
dat het hetzelfde is. Wanneer er eene aanvrage inkomt tot
het houden van eene tentoonstelling op het Schuttersveld,
dan is het toch duidelijk, hetzij die aanvrage nu uitgaat van eene
landbouw vereeniging hetzij van een ander lichaam, dat die feeste
lijkheden er vanzelf onder begrepen zijn, omdat men nu een
maal nooit eene tentoonstelling ziet, of er zijn eenige ver
makelijkheden aan verbonden: die zijn er als vanzelf onder
begrepen. Ik weet niet, in welke termen de toestemming
verleend is, maar als men mij destijds gevraagd had, of ik
er die vermakelijkheden ook onder begreep, dan had ik zeker
geantwoord: natuurlijk vallen die mede onder de toestemming.
Men kan dit verkeerd vinden of niet, of men kan er zich in
het geheel niet over uitlaten, maar het is altijd zoo; bij de
groote Hygiëne-tentoonstelling in Dresden waren ook verma
kelijkheden. Wanneer men eene tentoonstelling heeft op klei
nere schaal, bijv. van allerlei nuttige zaken, zooals hier in de
Gehoorzaal, is dit natuurlijk niet het geval, maar bij eene
tentoonstelling op een terrein zijn zij er inhaerent aan.
Ik geloof niet, dat een van de heeren, die hier zaten, toen
het desbetreffend besluit genomen werd, gedacht heeft, dat
er geen feestelijkheden bij kwamen. Deze vermakelijkheden
worden er natuurlijk bij op touw gezet, om de kosten goed
te maken. Dat heeft iedereen tevoren geweten. En nu komt
het alleen maar neer op deze vraag: waren die vermakelijk
heden toelaatbaar of niet? Ik geloof, dat wij ten opzichte
van deze vermakelijkheden moeten zeggen: ja. Wanneer men
mij toestemming vraagt voor het houden van vermakelijk
heden, dan geef ik die, tenzij zij van onzedelijken of ver
keerden aard zijn. Het komt dagelijks voor, dat toestemming
wordt gevraagd tot het geven van concerten e. d., en wanneer
er dan geen reden is om haar te weigeren, zooals bijv. omdat
de vermakelijkheden van onzedelijken aard zijn of om eene
andere dergelijke reden, dan wordt de toestemming gegeven.
Iedereen heeft wel begrepen, dat bij het vragen van toestemming
voor eene tentoonstelling, daarbij willens en wetens vermake
lijkheden inbegrepen waren.
De heer Briët. M. d. V. In tegenstelling met uw laatste
woorden wil ik wel zeggen, dat als ik geweten had, dat bij
die tentoonstelling een soort van vermomde kermis was inbe
grepen, ik mijn stern aan het geven van de subsidie zou
hebben onthouden. Ik had gedacht, dat er evenals in 1892—1893
alleen wat muziek zou worden gemaakt en misschien een
enkele voorstelling zou worden gegeven, maar niet, dat er
een soort kermis zou komen. Ik kan dan ook zeer goed be
grijpen, dat die kermis voor vele menschen een aanstoot is
geweest.
De Yoorzittek. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik wèl vermoed
had, dat bij die tentoonstelling een caroussel en een toboggan
en meer dergelijke dingen zouden komen. Het komt mij echter
het beste voor, dat in het vervolg de raadsleden, wanneer weer
eene dergelijke toestemming wordt gevraagd, er bij wijze van
conditie aan verbinden eene verklaring omtrent hetgeen zij er
wel en hetgeen zij er niet willen hebben. Mijns inziens moeten
vermakelijkheden als deze gerangschikt worden onder de pu
blieke vermakelijkheden, die niet dan om zeer speciale redenen
kunnen worden verboden.
De heer Heeres. M. d. Y. Ik begrijp heel goed, dat de
Commissie voor de tentoonstelling een dergelijke vraag tot
Burgemeester en Wethouders heeft gericht; ik zou dat zelf
ook gedaan hebben. Ik heb geen overwegende bezwaren tegen
een kermis en ook niet tegen het Lunapark, maar wel tegen
het feit, dat hier, onmiddellijk na het afschaffen van de kermis,
vermakelijkheden zijn georganiseerd, die den indruk maken
van een kermis.
En ik heb ook wel bezwaar, dat men daardoor den indruk