152 DONDERDAG 5 OCTOBER 1911. de Gemeentewet niet gegeven en deze wijze van doen is naar ons stellig recht dus niet mogelijk, maar wanneer zij mogelijk was en aan eene dergelijke vergunning eene conditie kon verbonden worden, dan daarvan ben ik overtuigd zouden wij, niettegenstaande dat te betalen bedrag, tal van aanvragen om vergunning tot bet houden van muziekinstru menten krijgen. Maar nu er eene verordening voorgesteld wordt tot instelling van eene belasting, gaat men zeggen, dat het bedenkelijk is dat men voor het hebben van een muziek instrument geld laat betalen! Dan moet men liever eens zien naar wat kort geleden in Nijmegen gebeurd is. Daar heeft men al lang eene belasting op de publieke vermakelijkheden; maar korten tijd geleden hebben Burgemeester en Wethouders het wenschelijk geacht, de verordening op de heffing van eene belasting op tooneel- vertooningen en andere openbare vermakelijkheden mede toepasselijk te maken op muziekuitvoeringen door middel van phonografen of dergelijke toestellen, waardoor, naar zij ver wachtten, eene beperking zou kunnen verkregen worden van die uitvoeringen," welke den omwonenden dikwijls tot over last zijn. Zij stelden derhalve voor te bepalen, dat voor muziek- of zanguitvoeringen in herbergen en tapperijen door middel van phonografen en dergelijke onder anderen naam bekende toestellen, of door middel van door electriciteit of andere krachten in werking gebrachte instrumenten, voor elke kalen dermaand of gedeelte daarvan voortaan verschuldigd zou zijn een vast bedrag van niet minder dan f 10. Ik kom hier slechts op neer: men moge vóór of tegen de verordening zijn, men moet niet te veel argumenteeren met principieele> betoogen, maar men moet ten slotte alleen vragen naar de wenschelijkheid ervan. Of men entrée heft of niet, is geheel bijzaak: wie garandeert u, dat een glas bier van den zelfden prijs als een ander ook van dezelfde qualiteit is Dat zijn allemaal zaken, die niet uitgemaakt kunnen worden. Laat men alleen vragen, of het practisch is, zoo'n belasting te heffen. In Leeuwarden heeft men haar pas ingevoerd; in Meppel, meen ik, is een voorstel aanhangig; in Rotterdam, dat zou ik den heeren kunnen laten zien, heeft .men de ver ordening al van 1822! Nu kan ik mij begrijpen, dat men ervóór of ertegen is, maar men kan het debat aanmerkelijk bekorten, door niet te debatteeren over dingen, die ten slotte buiten de quaestie vallen, en door eenvoudig te zeggen: ik vind het wenschelijk of niet wenschelijk. De heer Aalberse. M. d. V. Ik zal uw wenk opvolgen, want ik vind, dat de zaak nu voldoende besproken is. Ik wilde even mededeelen, dat ik zelf de critiek onderschrijf, op het technisch gedeelte van mijn amendement door den heer van der Lip uitgeoefend, maar het is mij hoofdzakelijk om de zaak te doen geweest. Waar mij bekend was, dat tegen den vorm van mijn eerste amendement bij verschillende leden bezwaar bestond, had ik er niets tegen, om het anders te redigeeren, maar ik stem volkomen toe. dat de nieuwe redactie theoretisch niet zoo volkomen klopt met de gronden, waarop ik het amendement oorspronkelijk heb verdedigd, maar practisch komt het op hetzelfde neer. Wanneer men oppervlakkig deze verordening beziet, dan is het wel degelijk een heffing van belasting van de publieke vermakelijkheden, maar vraagt men, wat oorspronkelijk de bedoeling is geweest van de voor standers van eene dergelijke heffing, dan zal men ervaren, dat die de belasting wilden doen betalen door de bezoekers. Een van de redenen, die ertoe geleid hebben, dit amendement oor te stellen, is juist dat. wanneer dit erin komt, het zal worden eene belasting, die niet drukt op de inrichtingen zelf, maar op de bezoekers ervan. Ten slotte geef ik gaarne gevolg aan uw wenk, M. d. V., om de woorden »ook indirect" in mijn amendement in te lasschen, al'acht ik ze niet nood zakelijk; het stond er echter ook oorspronkelijk in. De Voorzitter. Thans luidt dus het amendement aldus: „Onder muziekuitvoeringen worden niet begrepen de bijeen komsten. waar de muziek door zelfwerkende inrichtingen of voorwerpen ten gehoore gebracht of slechts één instrument bespeeld wordt, tenzij, ook indirect, entrée geheven wordt." De heer Zwiers. M. d. V. Ik wil met een enkel woord motiveeren mijn stem vóór het amendement, ofschoon ik zooals bij de vroegere bespreking van deze verordening ge bleken is niet heel veel voor de verordening voel. Ik heb toen reeds gezegd, dat ik niet vermoedde dat zij door amen dementen zoo zou te wijzigen zijn, dat ik per slot van rekening vóór zou stemmen, maai" ik zal dit amendement aanvaarden, omdat ik daarmede meen te bewerken, dat, wanneer de ver ordening onverhoopt wordt aangenomen, zij zoo min mogelijk drukkend zal zijn. De heer Pera. M. d. V. Ik zal stemmen voor het amendement en wel om deze reden. Door het maken van deze uitzondering zullen wij vooral bereiken die tusschen-inrichtingen, die wer kelijk genoemd kunnen worden een fatsoenlijke entrée, en waarvan gezegd moet worden dat er een aantal zijn, die een grooten strijd om het bestaan te voeren hebben. Iets ten gunste van die inrichtingen te doen in verband met deze verordening is, geloof ik, wel aan te prijzen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Aalberse, in stemming ge bracht, wordt aangenomen met 15 tegen '11 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Driessen, van Tol, Bots, Briët, Botermaris, Aalberse, Zwiers, van Hamel, van Gruting, Pera, Roem, Fokker, Vergouwen, Timp en van der Eist. Tegen stemmen de heeren: van der Lip, Reimeringer, P. J. Mulder, tloogenboom, de Boer, Bosch, A. Mulder, van Hoeken, Carpentier Alting, Heeres en Sijtsma. (De heer Fokker was inmiddels ter vergadering gekomen.) De heer Sijtsma. M. d. V. Ik was voorsteller van de motie en ik heb dan ook de verordening met sympathie begroet, maar nu een gedeelte wordt uitgeschakeld en de verordening gedeeltelijk van haar beteekenis wordt beroofd, wil ik even ver klaren, dat ik tegen artikel 1 zal stemmen. Het geamendeerde artikel 1, in stemming gebracht, wordt verworpen met 17 tegen 8 stemmen. Tegen stemmen de heeren: van Tol, Botermans, van der Lip, Zwiers, van Hamel, Reimeringer, van Gruting, P. J. Mulder, Roem, Hoogenboom, Fokker, de Boer, Timp, Bosch, A. Mulder, Carpentier Alting en Sijtsma. Vóór stemmen de heeren: Driessen, Bots, Briët, Aalberse, Pera, Vergouwen, Heeres en van der Eist. (De heer van Hoeken had inmiddels de vergadering verlaten.) De Voorzitter. Ik geloof, dat wij thans na de verwerping van art. 1 gevoeglijk de verdere behandeling van deze ver ordening kunnen staken en evenmin behoeven te beginnen aan de verordening op de invordering der belasting, die als punt 16 op de agenda vermeld staat. Thans is derhalve aan de orde: XVII. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 20 April 1911 (Gem.-Blad no. 12), houdende aanwijzing van de dagen, uren en plaatsen voor het houden van de ver schillende markten, en van veilingen van groente, ooft en aardappelen. (Zie Ing. St. No. 249). De beraadslaging wordt geopend. De heer Roem. M. d. V. Het houden van een paardenmarkt vind ik over het algemeen niet een zoo onschuldige zaak. Ik zou wel willen vragen, waar Burgemeester en Wethouders zich voorstellen, dat die wedloopen van paarden zullen worden gehouden De Voorzitter. Natuurlijk op de Lammermarkt en in de daarop uitkomende straten. Zoo gebeurt het overal, waar paardenmarkten zijn. De heer Roem. M. d. V. Ik was onlangs in een plaats, waar een paardenmarkt gehouden wordt, en ik moet u zeggen, dat het mij verwonderde, dat er geen ongelukken gebeurden, gezien de ruwe, wilde manier, waarop men de paarden beproefde. Ik ben volstrekt niet tegen het houden van een paardenmarkt, maar ik zou toch geruster zijn, als ik van Burgemeester en Wethouders mocht vernemen, dat maatregelen zullen worden getroffen om zooveel mogelijk voor de veiligheid te zorgen. De Voorzitter. Ik heb van kindsaf tot nu anderhalf jaar geleden gewoond in eene plaats, waar groote paardenmarkten worden gehouden, en waar geen enkele grindweg bestaat en de stad ook overal bestraat is, daar Gorcum eene vesting is. Die markten gingen altijd met het draven van paarden langs straten en stegen gepaard, maar er gebeurden nooit ongelukken men is er gaandeweg geheel aan gewoon geraakt en er wordt een voudig wat zand gestrooid. Ik geloof dan ook niet, dat men met de instelling van eene paardenmarkt eenig kwaad kan, maar in ieder geval zal natuurlijk ook voor de veiligheid worden zorg gedragen. De heer Roem. M. d. V. Ik wil dit nog opmerken, dat de toestand wel eenigszins veranderd is, want ik heb onlangs nog gelezen, dat tegenwoordig een massa paardenkoopers op de jaarmarkten komen en dat die lang zoo voorzichtig niet zijn, als men wel denkt. Maar wanneer u zegt, dat voorzorgs maatregelen genomen zijri, ben ik gerustgesteld. De beraadslaging wordt gesloten. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. XVIII. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1911. (Zie Ing. St. No. 252).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 16