DONDERDAG 5 OCTOBER 1914. 147 van f 50.000.zou het heffingspercentage nog slechts kunnen doen dalen met Een percentage van bijv. 5% zou dusbij toepassing van uwe progressie, niet verder dalen dan tot 41/a Het kost heel wat werk, al die staten te maken en na te zien: de ambtenaren zijn daarmee maanden bezig geweest. Wanneer ik bedenk, dat wij deze maand de begrooting moe ten behandelen, dat met het verkrijgen van de Koninklijke goedkeuring op deze verordening zeker een paar maanden heengaan en dat zij dus zeker vóór einde October bij de Kroon moet zijn ingediend, om het volgend jaar in werking te kunnen treden, dan geloof ik, dat het beter is, de motie niet aan te nemen. Nu kan de Raad wel zeggen: het is beter niets te nemen dan een half ei, maar ik zeg: een half ei is beter dan een leege dop, en ik zie werkelijk niet in, waarom het niet mogelijk zou zijn, als de toestand verandert, maar ook alleen dan later de progressie verder te doen gaan. Nog maals vestig ik er de aandacht op, dat nu reeds de ver schillen tusschen de percentages van heffing vrij groot zullen zijn. Iemand, die f 2000.inkomen heeft, betaalt volgens ons plan 3,8% van zijn werkelijk inkomen, terwijl dit percen tage voor de hoogere inkomens oploopt en bij een inkomen van ƒ50.000.bijna 5,3% bereikt; dat is geen klein verschil. Het eenige, wat ik beweerd heb, is, dat de plannen, die u koestert, met het oog op de Gemeentewet niet verwezenlijkt kunnen worden, wanneer u eene verhooging van 2 van de toeneming wilt invoeren, daar men in ieder geval maar kan gaan tot IV2 Met dit cijfer zou men echter komen op 7 a 7V2 van het inkomen en dit cijfer schijnt mij zóó hoog, dat men daarmede de menschen wegjaagt. Ik meen daarom den Raadin het belang van de gemeente, nogmaals te moeten aanraden, de motie niet aan te nemen. Ik begrijp natuurlijk de goede bedoeling wel en zoodra het totaalbedrag der op te brengen belasting zelf zou gaan dalen, zou ik een der eersten zijn, die mij vóór de motie zou verklaren. Maar momenteel zou ik u aanraden te nemen wat u gegeven wordt, want werkelijk, het is zeer in het belang van degenen, die een minder groot inkomen hebben, en om dezen te ont lasten hebben wij deze geheeie wijzigingsverordening voor gesteld. De heer Vergouwen. M. d. V. Na uwe ik zou haast zeggen schitterende verdediging van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, kan ik kort zijn, maar ik ge loof, dat ik toch een enkel woord zeggen moet naar aan leiding van het indienen van deze motie, omdat de heer Sijtsma zegt gewacht te hebben, tot men van andere zijde met het door hem voorgestane denkbeeld kwam. En dan moet ik beginnen met te verklaren, dat ik mijne stem tegen de motie zal uitbrengen, in de eerste plaats, omdat ze zooals door u reeds is medegedeeld, M. d. V. te laat is ingediend en als gevolg daarvan degenen, die door dit voorstel ontlast worden, nog een jaar de voordeelen daarvan zouden missen. Waar wij weten, dat juist door de belastingbetalers met de lagere inkomens ontzaglijk gemopperd wordt over de belas ting, is het zeker van belang, juist die categorie zoo spoedig mogelijk te verlichten. Nu is ook gezegd door den heer Sijtsma, zooals ook in een van de adressen is medegedeeld, dat een dergelijke verbetering die in een van de adressen een kleine verbetering wordt genoemd wel grootere verbeteringen zou kunnen tegen houden, maar ik wil er dan op wijzen, dat niet heel lang geleden in ons belastingstelsel een kleine, maar zeer ge wichtige verbetering is aangebracht, dat namelijk de inkomens beneden de ƒ500.zijn vrijgesteld (vroeger die beneden ƒ400. en dat reeds nu, heel kort daarna, deze verordening wordt ingediend, die weer de lagere inkomens ontheft. Daaruit blijkt dus, dat de practijk hier in Leiden deze is dat kleine ver beteringen niet de groote behoeven tegen te houden, maar ze soms in de hand werken. M. d. Y. Na hetgeen u gezegd hebt, meen ik te mogen aannemen, dat, wanneer deze verordening wordt vastgesteld en Burgemeester en Wethouders zien, dat werkelijk een progressie zooals thans door de vier heeren wordt gevraagd en waarvan ik in beginsel een voorstander ben in beginsel, zeg ik zou kunnen worden toegepast, dan geloof ik dat Burgemeester en Wethouders ook bereid zullen worden ge vonden, zooals u ook reeds hebt medegedeeld, om met een voorstel in dien geest te komen. Zooals u bekend is, is de Commissie van Financiën indertijd gehoord over de adressen, die door den Volksbond en door Patrimonium waren ingediend, en die Commissie heeft toen de idéé aan de hand gedaan, een progressieve belasting in te voeren, zoodat de lagere inkomens zooveel mogelijk ontheven zouden worden van den belastingdruk. Toen nu dezelfde Commissie van Financiën de voorstellen van Burgemeester en Wethouders voor zich zag en die toetste aan haar wenschen (aan haar beginselen, zou ik haast zeggen), kon zij niet anders zeggen dan: het is werkelijk heel gelukkig gevonden. Wij hadden, zoo mogelijk, een eenigszins sterkere progressie gewild, maar er is een theorie en er is een practijkde theorie vraagt altijd zooveel mogelijk en de practijk rekent met de omstandigheden. Dit laatste heeft de Commissie ook gedaan. Wij weten, dat als het woord progressie maar genoemd wordt, vele menschen een schrik op het lijf krijgen, en wij moeten ook rekenen zooals u, M. d. V., ook hebt uiteengezet met de menschen, die schrikken en beven voor een hooger belastingpercentage. Daarom hebben wij gezegd: zooals het voorstel hier ligt, kunnen wij er ons wel mede vereenigen; niet dat daarmede het volmaakte is bereikt, maar ik herhaal, wanneer de verordening een tijd lang van kracht is geweest, kunnen wij zien, hoe haar werking is en wat er eventueel aan te verbeteren valt. Het hoofddoel waarvoor zij is ingediend, de ontlasting van de lagere inkomens, wordt erdoor bereikt.. Daarom geloof ik, dat het beste is onze stem te geven aan de verordening, zooals zij is ingediend, en dat wij de motie niet moeten aannemen. M. d. Y. Wanneer ik thans over de voorstellen in hun geheel het woord mag voeren, dan zou ik erop willen wijzen, dat door Burgemeester en Wethouders ook tegemoet gekomen wordt aan een wensch, die reeds lang gehoord is, namelijk dat reclamanten niet gehoord zullen worden alleen door een ambtenaar, maar door een commissie. Het is voor het bewust zijn van de Leidenaars een groote voldoening, dat dit door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld. Men wil veel liever door een commissie beoordeeld en desnoods gevonnist worden dan door een ambtenaar. Ik kan dus niet anders dan over de voorstellen in hun geheel mijn voldoening uitspreken en ik schaar mij geheel aan de zijde van Burgemeester en Wethouders. De heer Pera. M. d. V. Eene enkele opmerking naar aan leiding van de motie. Ik hoop, en geloof ook, dat ik mij niet aan grootspraak schuldig maak, wanneer ik zeg, dat ik op het gebied van belastingen tot hen behoor in dezen Raad, die het meest hebben doorgemaakt, door de plaats, die ik inge nomen heb in de vroeger bestaande Commissie, waar ik al het onaangename van het werk heb leeren kennen. Nu wil ik zeggen, dat ik het in beginsel geheel en al eens ben met den heer Sijtsma en dat ik niets liever zou doen dan voor zijne motie stemmen en medewerken in de richtingzooals dat door de heeren wordt voorgesteld. Ik moet evenwel verklaren, dat ik het niet durf en dat ik mij geheel en al schaar aan de zijde van Burgemeester en Wethouders en mijne instemming, krachtens ervaring en practijk, moet betuigen met hetgeen zij hebben voorgesteld; want het gevaar is werkelijk niet gering, dat wanneer wij niet eenige voorzichtigheid betrachten, allen die maar eenigs zins kunnen, de stad gaan verlaten. Ik zou den heeren niet kunnen zeggen, hoe talrijke keeren wij in deze zaal als leden van de Commissie met elkander hebben geredeneerd en overlegd ten opzichte van bepaalde personen en ons afgevraagd hebben: »Zou de belasting op dat inkomen niet verhoogd moeten worden En dan mag het oneerlijk wezen en men mag mij beschuldigen waarvan men wil, maar soms hadden wij de overtuiging, dat een persoon grooter inkomen had dan waarvoor hij was aange slagen, en durfden wij toch de belasting niet te verhoogen, omdat men anders zou zeggenwij gaan heen. Met enkelen hebben wij het geprobeerd en het volgend jaar waren ze verdwenen; ik zou de namen kunnen noemen. Nu kan men dat allemaal wel wegcijferen en zeggenik stoor mij daar niet aan en dan zal ik niet beweren, dat degene die zoo doet, ongelijk heeft maar ik zeg toch, dat het te gewaagd is, het op het oogenblik zoo ver te drijven, en sluit mij daarom geheel aan, M. d. V., bij hetgeen u gezegd hebt, nl. dat waar aan den eenen kant gewounen wordt, het aan den anderen kant op een grooten schadepost zal uitloopen. De heer Bosch. M.d. V. Ik wil beginnen met een woord van dank te richten tot Burgemeester en Wethouders voor het indienen van deze verordening. Ik heb er werkelijk met belangstelling kennis van genomen en zeer tot mijn genoegen gezien, dat voor hen, die het meest behoefte hebben aan ont lasting van den belastingdruk, daarmede ook rekening ge houden wordt en dat op eene wijze, die niet alleen mooi, maar werkelijk zeer doelmatig is. Ik zou hierover het woord echter niet direct hebben gevraagd want dat had ik straks ook wel kunnen zeggen wanneer er niet een punt in het geding was gekomen, waarover ik mij nu reeds wil uitspreken. De heer Sijtsma heeft gesproken over progressie en het voorgesteld, alsof er geen bezwaren tegen zijn, dat wanneer hij, die 600.— verdient, minder wordt belast dan hij, die een inkomen heeft van 2000.dan ook iemand met een inkomen van 2000.meer ontlast wordt dan iemand, die ƒ40.000.— inkomen heeft. Maar dan ga ik mij afvragen: waar blijft de grens? De heeren Vergouwen en Pera hebben misschien zonder er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 11