GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 141 OOEKOMEIÏ STEKKEN. N°. 253. Leiden, 4 October 1911. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij geene bedenkingen heeft tegen de door Burgemeester en Wethouders bij Ing. St. No. 246 voorgestelde aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds der Electriciteits- fabriek met 97000.en adviseert U tot vaststelling van de daarbij overgelegde suppletoire begrooting, dienst 1911, te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 25^. Leiden, *29 September 1911. Wij hebben de eer, ter vervulling der vacature, die in de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs ontstaat door de ontslagneming van den heer Dr. A. Kluyver als lid dier Commissie, aan den Raad de volgende aanbeveling te doen toekomen. NO. 1. Prof. Mr. J. E. HEERES; N°. 2. H. E. STENFERT KROESE. De Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, P. Zeeman Gz., Voorzitter. A. Kluyver, Secretaris. Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 255. Leiden, 29 September 1911. Gebruik makende van de vergunning, onze Commissie ver leend bij de verordening van 30 Januari 1902 (Gemeenteblad No. 4), hebben wij de eer voor het ambt van Secretaris der Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs aan te bevelen den heer Mr. Q. J. Terpstra, alhier. De Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, P. Zeeman Gz., Voorzitter. A. Kluyver, Secretaris. Aan den Raad der Gemeente Leiden. No. 256. Leiden, 16 October 1911. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij tegen den ingedienden suppletoiren staat van begrooting van het Geref. Minne of arme Oude Mannen- en Vrouwen huis, dienst 1911, en de begrooting dier Instelling, over het dienstjaar 1912, geene bedenkingen heeft. Zij stelt U voor dien staat en die begrooting goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. No. 257. Leiden, 16 October 1911. Tegen de in hare handen gestelde begrooting van het H.G. of arme Wees- en Kinderhuis, dienst 1912, heeft de Commissie van Financiën geene bedenkingen. Zij adviseert U derhalve tot goedkeuring van die begrooting te besluiten. t Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N° 258. Leiden, 16 October 1911. In hunne missive van 1/3 Mei j.l. deelden Gedeputeerde Staten ons mede, dat bij hun College bezwaar bestond tegen artikel 3 der in Uwe Vergadering van 20 April d.a.v. vastgestelde verordening, houdende reglement op het beheer en bestuur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit alhier, aan gezien dat artikel niet in overeenstemming was met het laatste lid van art. 54 der gemeentewet. Bij art. 54 der gemeentewet wordt n.l. bepaald, dat de leden der Commissiën van bijstand jaarlijks door den Raad worden benoemd, terwijl in artikel 3 der verordening aftreding om de twee jaren is voorgeschreven. Wij hebben toen getracht Gedeputeerde Staten te overtuigen, dat de commissie van beheer over de lichtfabrieken geenszins is eene commissie, als bedoeld in de artikelen 54 en volgende der gemeentewet, doch dat, waar het toezicht en opperbeheer over de fabrieken bij ons College berust, de leden der com missie als 't ware een veelhoofdige directie vormen met den Directeur als hoofdleider van het dagelijksch bedrijf, zoodat van strijd met de gemeentewet geen sprake kon zijn en der halve slechts gezegd zou kunnen worden, dat van commissies, als hier bedoeld, in de gemeentewet niet wordt gesproken Dit standpunt, dat in de in de Leeskamer ter inzage liggende correspondentie uitvoerig is uiteengezet, is ook nog door onzen Voorzitter mondeling bij Gedeputeerde Staten bepleit. Echter zonder gunstig resultaat. Blijkens hunne missive van 12/24 Juni 1911 toch meenden Gedeputeerde Staten hun bezwaren te moeten handhaven en bleven zij aandringen op wijziging der verordening. Wij traden daarop in overleg met Commissarissen der Lichtfabrieken, die na herhaalde briefwisseling in overweging gaven aan de geopperde bezwaren tegemoet te komen, door artikel 3 aldus te redigeeren, dat de aftreding der leden jaarlijks zal plaats vinden en ons College de bevoegdheid ver krijgt, voor eiken te benoemen Commissaris, na raadpleging der commissie eene aanbeveling van een of meer personen bij Uwe Vergadering in te dienen. Gedeputeerde Staten hebben ons bericht tegen een derge lijke wijziging geen bezwaar te hebben en wij geven U mits dien in overweging de verordening, houdende reglement op het beheer en bestuur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit te Leiden aldus te wijzigen, dat artikel 3 als volgt zal luiden »De twee raadsleden treden jaarlijks af, doch zijn weder verkiesbaar. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, na raadpleging van Commissarissen voor eiken te benoemen Commissaris eene aanbeveling van een of meer personen bij den Gemeenteraad in te dienen." en de aldus gewijzigde verordening opnieuw in haar geheel vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 259. Leiden, 17 October 1911. Ingevolge artikel 1 der verordening van 6 Juni 1907, rege lende de heffing van weegloonen en plaatsgelden aan de Gemeentewaag en van weegloonen aan de vette varkensmarkt is het weegloon voor runderen en paarden op 0.40 en voor kalveren op ƒ0.35 per stuk vastgesteld. De Commissie voor het Marktwezen vestigt er nu in aanslui ting aan een rapport van den Waagmeester de aandacht op, dat deze tarieven belangrijk hooger zijn, dan die welke geheven worden aan het Openbaar Slachthuis, zonder dat daarvoor h. i. een aannemelijke reden te noemen is. Zij stelt daarom voor de weegloonen voor runderen en paarden te verlagen tot ƒ0.25 en voor kalveren tot ƒ0.15 per stuk, dat zijn de tarieven, die aan het Slachthuis worden geheven. Terwijl tegenwoordig toch door de te hooge tarieven al zeer weinig gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid tot het wegen op de Vrijdagsche markt, verwacht zij dat bij de door haar voorgestelde verlaging vooral de kalveren veel minder dan thans ongewogen uit de stad zullen worden weggevoerd, zoodat de gemeente tengevolge van de verlaging slechts voordeel zal hebben. Ook wij zijn van oordeel, dat er voor de handhaving van het bestaande verschil in de tarieven geen aannemelijke reden is aan te voeren en kunnen ons daarom met het voorstel der Commissie op de door haar daarvoor aangevoerde gronden geheel vereenigen. Tevens is het dan echter wenschelijk de verordening van 6 Juni 1907 in haar geheel opnieuw vast te stellen, aangezien de verordening van 20 Augustus 1908 tot wijziging dier ver ordening slechts tot 1 Januari 1912 is goedgekeurd en het derhalve rationeel is ook de oorspronkelijke verordening aan de Kroon ter goedkeuring in te zenden. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging de verordening van 6 Juni 1907 (Gem. Blad no. 15), regelende de heffing van weegloonen en plaatsgelden aan de Gemeentewaag en van weegloonen aan de vette varkensmarkt te Leiden, gelijk die gewijzigd is bij verordening van 20 Augustus 1908 (Gem. Blad no. 21), opnieuw vast te stellen, echter met dien verstande dat in artikel 1 in plaats van ƒ0.40 wordt gelezen 0.25" en in plaats van ƒ0.35 0.15". Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 260. Leiden, 20 October 1911. Naar ons door de commissie van beheer over de gestichten »Endegeest", Voorgeest" en öRhijngeest" wordt medegedeeld, zou de heer P. J. A. Th. Battaerd, assistent van den hoog leeraar in de psychiatrie aan de Rijks-Universiteit alhier, gaarne in aanmerking komen voor eene benoeming tot buiten gewoon geneesheer aan genoemde inrichtingen, welke betrek king ook door zijn voorganger, den heer R. A. Mees, thans derde geneesheer van »Endegeest", in het bijzonder belast met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 1