134 DONDERDAG 21 SEPTEMBER 1911. Thans is dus aan de orde het voorstel van den heer Roem. Maar zou ik den heer Roem in overweging mogen geven, dit voor stel te wijzigen? De Raad kan op grond van de bestaande bepa lingen der verordening niet besluiten, het aantal onderwijzers van 8 op 9 te brengen, aangezien de door de verordening vereischte gewijzigde behoefte hier niet bestaat. De veror dening moet dus veranderd worden. Daarom zou ik den heer Roem willen voorstellen, zijn voorstel aldus te doen luiden: »De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit voor »te stellen, de verordening van den 12den Maart 1908 te »te wijzigen, zoodat het aantal onderwijzers aan de Jon- »gensschool der eerste klasse met één kan worden vermeerderd, »en daarenboven den heer Martin tegen 1 October 1912 eervol »ontslag te verleenen." De heer Roem. In verband met de geheele omschrijving, zooals ik die van u vernomen heb, M. d. V., vind ik het goed. De heer van der Lip. Mag ik even iets vragen naar aan leiding van het laatste gedeelte van het voorstel? Wanneer de heer Martin ontslag krijgt tegen 1 October 1912, ontvangt hij in dien tijd dan geen traktement? De heer Roem. M. d. V. Burgemeester en Wethouders geven intusschen verlof, dat behoeft de Raad niet te doen. De heer van Hamel. M. d. V. Men kan het laatste er nog invoegen. Het kan ook zijn, dat er een verschil is, dat het l September of 1 November wordt. In elk geval, de heer Martin komt niet terug; hij wil alleen de deur openhouden voor het geval, dat hem een ongeluk overkomt. Het is ondenk baar dat hij als leeraar niet zou voldoen, en daarvoor vreest hij zelf ook niet; maar bovendien, ik heb den heer Martin gezegd, wanneer hier een vacature is, zal hij met open armen weder worden ontvangen. Ik zou hem in dat geval met plezier weder voor benoeming in aanmerking doen komen en ik ver moed, dat de Raad daarmede zou medegaan. Dat is dus het bezwaar niet; het bezwaar voor den heer Martin is alleen de mogelijkheid, dat hem in dat jaar iets overkomt. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik zou u wel in overweging willen geven, het voorstel van den heer Briët in stemming te brengen vóór dat van den heer Roem, dat een veel verdere strekking heeft, namelijk wijziging van de ver ordening. De Voorzitter. De heer Briët heeft nog geen voorstel ingediend. De heer Briët. M. d. V. Ik wensch het volgende voorstel te doen »De Raad besluit den heer H. G. Martin tegen 1 October 1912 eervol ontslag te verleenen en Burgemeester en Wet houders uit te noodigen 1°. hem tot dien tijd verlof te verleenen; 2°. een tijdelijken onderwijzer in zijne plaats te benoemen." De heer van Hamel. M. d. V. Mag ik nog even op iets opmerkzaam maken? De heer Martin vraagt zijn ontslag met ingang van 1 October 1911, en nu geeft de Raad hem, in antwoord daarop, ontslag op 1 October 1912. De heer Zwiers. M. d. V. Bij aanneming, zoowel van het voorstel van den heer Briët als van dat van den heer Roem, verleent de Raad ontslag tegen 1 October 1912. Zal dat ont slag nu beschouwd worden als te zijn ontslag op verzoek? De heer Martin heeft niet verzocht ontslag met 1 October 1912, maar het zou toch wel een vreemden indruk maken, wanneer de Raad in dit geval ontslag zou verleenen niet op verzoek. De Voorzitter. Het is, meen ik, hier in het geheel niet quaestieus, of de Raad verleent den heer Martin ontslag op eigen verzoek. Het gaat er hier alleen om, eene regeling te zoeken, die adressant helpen kan. De heer Fokker. M. d. V. Mag ik een enkel woord zeggen naar aanleiding van het voorstel van den heer Briët, dat in het algemeen mijn sympathie heeft. Ik zou echter willen wijzen op het verzoek van den heer Martin. Hij vraagt: mochten UEdelachtbaren geen termen aanwezig vinden, om aan ondergeteekende dit éénjarig verlof, dat overigens van de gemeente geen geldelijke opofïering vergt, toe te staan, hij beleefd verzoekt hem, zoo mogelijk tegen 1 October 1911, eervol ontslag te verleenen Hij vraagt dus geen ontslag tegen 1 October 1912, hij vraagt verlof, en als hij dat niet krijgen kan, onmiddellijk ontslag. Het verlof is wat de heer Briët ook wil, maar nu moet, meen ik, in het voorstel van den heer Briët het ontslag tegen 1 October 1912 weggelaten worden, want dat wordt niet door den heer Martin gevraagd. Ik heb dus de eer voor te stellen, als amendement op het voorstel van den heer Briët, om daaruit te laten vervallen de woorden»den heer H. G. Martin tegen 1 October 1912 ontslag te verleenen." Het voorstel van den heer Briët wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadsla ging uit. De heer Briët. M. d. V. Ik heb den aanhef van mijn voor stel, dat den heer Martin met ingang van 1 October 1912 eervol ontslag wordt verleend, hierom aangebracht al lijkt, het misschien overbodig omdat het dan gemakkelijker zal zijn een tijdelijk onderwijzer in zijn plaats aan te stellen, omdat die dan zeker weet, dat met ingang van 1 October 1912 de plaats openkomt. Indien dit er niet in stond, zou ik meer de bezwaren deelen, door den Wethouder van Onder wijs op dit punt geopperd, maar nu vaststaat, dat op 1 Oc tober 1912 een vacature ontstaat, zal men gemakkelijker sollicitanten krijgen. De heer Fokker. M. d. V. Ik wensch mijn amendement in te trekken. De Voorzitter. Het komt mij voor, dat het het beste is thans aan de beraadslagingen een einde te maken, door het voorstel van den heer Briët in stemming te brengen, dat thans definitief als volgt luidt: »De Raad besluit den heer Martin op diens verzoek tegen »1 October 1912 eervol ontslag te verleenen als onderwijzer »aan de Jongensschool der eerste klasse en Burgemeester »en Wethouders uit te noodigen »1°. hem tot dien tijd verlof te verleenen; »2°. een tijdelijken onderwijzer in zijn plaats te benoemen." Het voorstel van den heer Briët wordt in stemming ge bracht en met 20 tegen 5 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heerenReimeringer, Bosch, Corts, Roem, Zwiers, Hoogenboom, Pera, Briët, P. J. Mulder, van der Eist, Carpentier Alting, Heeres, van Gruting, Sijtsma, van Hoeken, Vergouwen, Timp, de Boer, Botermans en van Tol. Tegen stemmen de heeren: van Hamel, Bots, A. Mulder, van der Lip en Fokker. (De heer van Gruting was inmiddels ter vergadering gekomen). Het voorstel van den heer Roem is hierdoor vervallen. VII. Verzoek van Dr. J. W. Bierma om eervol ontslag als leeraar aan het Gymnasium. (Zie Ing. St. No. 230). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. VIII. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1910, van het Geref. Minne- of Arme Oude- Mannen- en Vrouwenhuis. (Zie Ing. St. No. 229). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. IX. Rekening, dienst 1910, van het Geref. Minne- of Arme Oude- Mannen- en Vrouwenhuis. (Zie Ing. St. No. 229). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. (Bij de behandeling van dit punt had de heer Heeres tijdelijk de vergadering verlaten.) X. Rekening, dienst 1910, van de Stads-Bank van Leening. (Zie Ing. St. No. 227). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. (Bij de behandeling van dit punt had de heer Corts tijdelijk de vergadering verlaten). XI. Rekening, dienst 1910, van de Stedelijke Werkinrichting. (Zie Ing. St. No. 233). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. (Bij de behandeling van dit punt hadden de heeren Reime ringer, P. J. Mulder, Bots en van Hoeken tijdelijk de vergadering verlaten). XII. Rekening, dienst 1910, van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (Zie Ing. St. No. 234). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. (Bij de behandeling van dit punt hadden de heeren van der Lip en Corts tijdelijk de vergadering verlaten.) XIII. Voorstel tot overbrenging van het nadeelig slot der

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 6